In in juni/juli 2022 is door Econsultancy voor het totale plangebied een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Op basis van de resultaten dit onderzoek behield het noordelijke, centraal-oostelijke tot noordoostelijke deel van het totale plangebied en een terreindeel van beperkte omvang in het centraal-zuidelijke deel van het totale plangebied zijn middelhoge verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten en/of sporen uit de perioden (Laat-)Paleolithicum t/m Laat-Neolithicum. Dit in verband met de aangetroffen zwak tot vrij goed ontwikkelde (afgedekte) veldpodzolbodems in de top van de dekzandafzettingen. Door de bevoegde overheid is het besluit genomen om (gericht op de top van de dekzandafzettingen en de onderkant van/de overgang naar het bovenliggende veenpakket) een (aanvullend) karterend booronderzoek te laten uitvoeren.

Resultaten inventariserend veldonderzoek (aanvullend karterend booronderzoek) Opnieuw laten de meeste karterende boringen een opeenvolging zien van zwaar getextureerde komklei/overstromingsklei op kleiig veen op (broek)bos-/rietveen op dekzandafzettingen. In de top van de dekzandafzettingen zijn weer voornamelijk zwak tot vrij goed ontwikkelde veldpodzolbodem aangetroffen. Bij enkele boringen in het westelijke en centraal-oostelijke deel van het plangebied, is meer sprake van een beek-/gooreerdgrond (bodemlagen/-horizonten die duiden op een podzolprofiel, waren niet duidelijk te onderscheiden). Recente verstoringen beperken zich tot de huidige bouwvoor van circa 30/40 cm dan wel de bovenste meter van de bodemopbouw. Bij een aantal gezette boringen zijn wel diepgaande verstoringen aangetroffen, te relateren aan lokale vergravingen dan wel graafwerkzaamheden uitgevoerd voor eerder aangelegde nutsvoorzieningen. Nat zeven (maaswijdte 2 mm) van de bovenste 50 van de top van het dekzand en de laatste centimeters van het veenpakket erboven, hebben geen harde archeologische indicatoren en geen zachte archeologische indicatoren opgeleverd. Op basis van de resultaten van het (aanvullend) karterend booronderzoek is er geen duidelijke aanleiding meer om nog de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied te vermoeden.

Conclusie Geconcludeerd wordt dat, op basis van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats, de middelhoge verwachting op het voorkomen van archeologische resten en/of sporen uit de perioden (Laat-)Paleolithicum t/m Laat-Neolithicum bijgesteld dient te worden naar een lage verwachting. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het eerder uitgevoerde bureauonderzoek, wordt niet bevestigd voor wat betreft de verwachte archeologische waarden.

Advies Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden, adviseert Econsultancy om binnen het totale plangebied, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ), geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden. In géén van de aanvullende karterende boringen (gezet in het noordelijke, centraal-oostelijke tot noordoostelijke deel van het totale plangebied en een terreindeel van beperkte omvang in het centraal-zuidelijke deel van het totale plangebied) zijn archeologisch relevante indicatoren aangetroffen. Het zuidelijke, centrale en centraal-westelijke deel van het totale plangebied is, op basis van de resultaten van het eerder uitgevoerde verkennend booronderzoek, reeds vrijgegeven.

Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethode. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Mochten tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed). Het is raadzaam om ook de gemeente Utrecht op de hoogte te stellen.