Uit het proefsleuvenonderzoek blijkt dat de bodem binnen het onderzoeksgebied bestaat uit dekzand
waar oorspronkelijk een pakket veen op heeft gelegen. Dit veen heeft zich ontwikkeld vanaf het laatneolithicum,
in de top van het onderliggende dekzand kunnen daarom archeologische resten
voorkomen uit de periode van vóór deze veengroei. Het veen rond Surhuisterveen (en vermoedelijke
ook binnen het huidige onderzoeksgebied) is vanaf de 17e eeuw ontgonnen. Na de ontginning is het
onderzoeksgebied eerst als bosgrond gebruikt en daarna, vanaf de tweede helft van de 18e of het
begin van de 19e eeuw tot vandaag de dag, als weiland. Binnen het onderzoeksgebied zijn geen resten
intact veen meer aanwezig en ook de top van het dekzand, met hierin een podzolprofiel, is bij de
nieuwetijdse ontginningen en waarschijnlijk ook bij het gebruik als bosgrond flink aangetast: onder de
huidige bouwvoor ligt een pakket zeer verrommelde grond (een menglaag) met hierin zand- en
veenbrokken. In de resterende top van het dekzand zijn in de werkputten geen archeologische resten
aangetroffen.
In de tweede helft van de 18e eeuw of aan het begin van de 19e eeuw raakt het zuidoostelijke deel van
het onderzoeksgebied bebouwd, op de kadastrale minuut uit het begin van de 19e eeuw is hier dan
langs de latere Warreboslaan een boerderij- of huisplaats te zien, omgeven door een sloot. Volgens de
topografische kaarten wordt de boerderij op de huisplaats rond 1960 afgebroken, op het terrein worden
dan alleen nog twee kleinere gebouwen aangegeven. Aan het begin van de jaren 1980 worden ook
deze afgebroken, wordt de sloot gedempt en gaat de vroegere huisplaats op in het omringende
weiland. Van de oudste bebouwing zijn bij het onderzoek alleen twee uitbraaksleuven van muren die bij
het voorhuis hebben gehoord, een mogelijke kuil en een deel van de sloot rond de huisplaats
gevonden. De huisplaats is flink verstoord/ vergraven door de sloop van deze bebouwing en door
verschillende recente ingravingen/ kuilen waarin (huis)afval is gestort.