In opdracht van GEM A4 Zone West CV heeft RAAP in september 2024 een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Schiphol Trade Park kavels GDCC 4 en 5 en A4 Skyzone kavels 7, 8 en 9 te Hoofddorp in de gemeente Haarlemmermeer. Het onderzoek vond plaats in het kader van een omgevingsvergunning.
Op grond van de onderzoeksresultaten en onder verwijzing naar de doelstellingen, kunnen de volgende uitspraken worden gedaan ten aanzien van het plangebied:
• In het gehele plangebied kunnen zich vanaf 6,5 m -Mv (ca. 11 m -NAP) resten bevinden van tijdelijke kampementen - van jagers-verzamelaars uit de oude en midden steentijd. De kans op het aantreffen van deze resten is klein en met de gebruikelijke middelen zijn ze – zeker op deze diepte – niet goed opspoorbaar.
• In de ondergrond bevinden zich aardkundige resten van een landschap van getijdengeulen (fase III uit het Laagpakket van Wormer) dat is gevormd onder invloed van de rijzende zeespiegel. In de nieuwe steentijd is dit landschap waarschijnlijk goed bewoonbaar geweest, maar uit de vele onderzoeken in en rond het onderzoeksgebied blijkt dat deze verwachte bewoning nooit plaatsgevonden heeft.
• Aan de oppervlakte bevinden zich aardkundige resten van een landschap van getijdengeulen (fase IV uit het Laagpakket van Wormer) dat is gevormd onder invloed van de rijzende zeespiegel. In de nieuwe steentijd is dit landschap is altijd drassig geweest en dus niet goed bewoonbaar.
• In de periode van de nieuwe steentijd tot het moment dat het gebied in de middeleeuwen werd ontgonnen was sprake van een onbewoonbare situatie. Aanvankelijk vormde zich veen in een drassig milieu. Tijdens de ontginning kan het gebied bewoond zijn geweest, maar sporen daarvan zijn als gevolg van de latere ontwikkelingen niet meer in context te verwachten.
• Als gevolg van de ontginning en later de turfwinning ontstond een binnenmeer. De verwachting voor het aantreffen van resten uit de periode dat de Haarlemmermeer water was, betreft overblijfselen van schepen en visserijactiviteiten. De kans op het aantreffen hiervan is laag, evenals de opspoorbaarheid van dergelijke resten.
• Langs de zuidwestrand van het plangebied heeft medio 20e eeuw een elektrisch gemaal gestaan. De mogelijk nog aanwezige funderingen hiervan worden niet gezien als archeologisch erfgoed.
Gezien het verschil in voorgenomen plannen splitsen wij ons advies in dat voor het zuidoostelijk deelgebied en dat voor het noordwestelijke.
Het zuidoostelijke deelgebied
Op basis van de resultaten van dit bureauonderzoek wordt voor het gehele plangebied in eerste instantie aanbevolen om de ingrepen ondieper te plannen dan 6 m -Mv. In dat geval worden eventuele archeologische resten van activiteiten van jagers-verzamelaars namelijk niet geraakt. Als dit lukt, is verder archeologisch veldonderzoek hier niet noodzakelijk.
Wanneer ingrepen tot dieper dan 6 m -Mv onvermijdelijk zijn, wordt aanbevolen allereerst door middel van een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase te onderzoeken hoe diep het pleistocene oppervlak, waar zich resten van activiteiten van jagers-verzamelaars kunnen bevinden, nu precies ligt.
In vergelijking met de diepte en de locatie van de bouwplannen kan dan worden beoordeeld of verder -karterend- inventariserend onderzoek noodzakelijk is. Verkennend onderzoek kan worden uitgevoerd door middel van boringen.
Te verwachten valt dat bouwwerkzaamheden in de Haarlemmermeer altijd samengaan met het aanbrengen van funderingspalen. Deze zullen het potentiële archeologische niveau vanaf 6,5 m -Mv altijd raken. Deze verstoring is echter doorgaans zeer beperkt: de oppervlakte van de paaldiameter bij grondvervangend aangebrachte palen en tweemaal de paaldiameter bij grondverdringend ingebrachte palen. Uitzonderingen vormen palen die worden aangebracht met behulp van bijvoorbeeld groutinjectie, waarbij het ingespoten materiaal tot ver van de as van de paal in de bodem kan dringen.
Uitgaande van een gebruikelijk palenplan, zal de verstoring – uitgedrukt in oppervlakte van een eventuele vindplaats – in de orde van grootte van enkele procenten vallen. Plaatselijke 'nesten' van palen voor het funderen van zeer zware constructies kunnen echter wel degelijk meer verstoren dan die paar procent.
Geadviseerd wordt de verstoring als gevolg van funderingspalen niet te zien als een verstoring die verder archeologisch veldonderzoek noodzakelijk maakt met drie uitzonderingen:
-
Wanneer sprake is van een gerede kans op het zijwaarts in de bodem dringen van bouwmateriaal zoals bijvoorbeeld bij groutinjectie of de kans op het uitzakken van gegoten beton;
-
Wanneer de verwachte verstoring als gevolg van de funderingspalen – al of niet plaatselijk - 2% van de oppervlakte overschrijdt. Als vuistregel kan gesteld worden dat dit het geval is wanneer de afstand tussen de funderingspalen kleiner is dan circa 30 maal de diameter bij grondverdringende palen en kleiner dan 10 maal de diameter bij grondvervangende palen.
-
Wanneer de plaatsing van palen dichterbij elkaar dan 4 m noodzakelijk wordt, waardoor archeologisch onderzoek in de toekomst – waarbij doorgaans graafmachines worden ingezet – niet meer goed mogelijk is. Een minimumafstand tussen rijen palen van 4 m is dus aan te raden.
In deze drie gevallen wordt geadviseerd funderingspalen te zien als een bodemverstoring waarbij eventueel archeologische waarden kunnen worden verstoord en waarbij dus in eerste instantie inventariserend veldonderzoek, verkennende fase noodzakelijk is.
Op basis van de bevindingen van dit onderzoek neemt de gemeente
Haarlemmermeer een besluit.
Het noordwestelijk deelgebied
Aanpassing van de plannen lijkt hier geen optie en de hoeveelheid en dichtheid van de geplande funderingspalen lijken ook een aanzienlijke verstoring van de ondergrond te vormen. Het niveau van de top van het dekzand wordt daarmee bedreigd en daardoor ook mogelijk aanwezige resten van tijdelijke kampementen van jager-verzamelaars uit de oude en midden steentijd.
De eerste stap zou een verkennend booronderzoek moeten zijn, waarbij bekeken wordt wat de exacte diepteligging van de top van het dekzand is en of deze top nog intact is. Dit kan beoordeeld worden door te bezien of het dekzand nog steeds wordt afgedekt door het basisveen en of er resten van bodemvorming in de top van het dekzand te herkennen zijn. Daarnaast is het van belang gradiëntzones in het reliëf van het dekzandlandschap op te sporen, waar sprake is van een hoge verwachting voor de aanwezigheid van resten van activiteiten van jager-verzamelaars.
In die zones waar een intacte top van het dekzandlandschap een gradientzone laat zien, zal verder karterend booronderzoek uitsluitsel moeten geven over de werkelijke aanwezigheid van dergelijke resten.
Waar aanwijzingen voor archeologische resten worden aangetroffen, zal waarderend onderzoek – dat op deze diepte ook met behulp van booronderzoek zal moeten worden uitgevoerd – antwoord kunnen geven op de vraag of de resten ook de moeite van het behouden waard zijn. Dit wordt beoordeeld aan de hand van tijdens dit onderzoek verzamelde gegevens over aard en ouderdom, gaafheid en conservering, zeldzaamheid en onderlinge samenhang.
Gezien de voorgenomen plannen zullen behoudenswaardige archeologische resten ex situ behouden moeten worden, aangezien in situ behoud niet mogelijk is. Dit houdt in dat de resten op de één of andere manier door opgraven en documenteren worden veiliggesteld. Gezien de diepteligging ligt een reguliere opgraving niet voor de hand. Er bestaan echter ook manieren om kennis over een zo diep gelegen vindplaats veilig te stellen of in ieder geval deels, door middel van een steekproef, te verzamelen.
Dit rapport geeft (selectie)adviezen. Het is aan de bevoegde overheid, de gemeente Haarlemmermeer, deze al dan niet over te nemen in de vorm van een (selectie)besluit.