Dijkdoorgraving Maassluissedijk in het kader van de realisatie van de Doorverbinding Vettenoord - Centrum Westwijk te Vlaardingen; Een archeologische begeleiding (protocol opgraven) van de graafwerkzaamheden

DOI

In het kader van de civiele werkzaamheden aan de Maassluissedijk te Vlaardingen, en de hieraan gekoppelde vergunningsprocedure, heeft Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie in opdracht van het Hoogheemraadschap van Delfland (HHD) een archeologische begeleiding van de grondroerende werkzaamheden verricht. Het doel van de archeologische begeleiding was het vaststellen van de eventuele aanwezigheid van (al dan niet behoudenswaardige) archeologische resten en, indien dit het geval is, het beschrijven, documenteren en veiligstellen hiervan. In het kader van deze doelstelling zijn de onderzoeksvragen uit het Programma van Eisen (PvE) zo volledig mogelijk beantwoord in hoofdstuk 5 van deze rapportage.Voor de uitvoering van de archeologische begeleiding is, conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA versie 3.2) een Plan van Aanpak (PvA) opgesteld, gebaseerd op een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE). Bij dit PvE is uitgegaan van een archeologische begeleiding conform ‘protocol opgraven’. De doorgraving van de Maassluissedijk is getrapt’ aangelegd en uitgevoerd met behulp van een graafmachine met gladde bak. Vanaf de kruin is zo een diepte van circa 7,5 m gerealiseerd. De werkwijze was zodanig dat elke ‘trede’ in principe direct op niveau is gebracht; van een laagsgewijze verdieping was dus geen sprake. Het (zuid)profiel en het vlak van de ontgraving opgeschaafd (machinaal en met de schep) en vervolgens gedocumenteerd. Bij de aanleg van de vlakken en profielen is eventueel vondstmateriaal verzameld en ingemeten. Tijdens de begeleiding zijn tevens enkele archeologische boringen verricht om voor de dieper gelegen bodemopbouw in kaart te brengen. Op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek is het dijklichaam met behulp van verschillende onderscheidende factoren ingedeeld in de volgende opbouwfasen (zie afbeelding 11, bijlage 1-3):Fase 0: betreft de natuurlijke ondergrond (onder de dijk), die bestaat uit zandige/siltige klei met zandlagen, op een dunne veenlaag, op een kleipakket. De bovenste kleilagen zijn geïnterpreteerd als oeverwalafzettingen behorend bij een kreek, vermoedelijk gelegen ten zuidoosten het plangebied. De natuurlijke lagen liggen richting het noordwesten (onder de dijkkruin) steeds dieper, als gevolg van compactie onder de druk van het dijklichaam. Aan de noordwestflank van de dijk, zijn deze lagen aanmerkelijk dunner en ligt de veenlaag vrij ondiep.Op basis van de verrichte 14C-datering (203-107 v.Chr.) kan het bovenste natuurlijke kleipakket chronostratigrafisch gecorreleerd worden met het onderste deel van de Binnenpolderlaag (199 v.Chr. en 217 n.Chr.), gekarteerd ongeveer 1,0 km ten westen van het plangebied bij de Vergulde Hand. Deze ouderdom komt overeen met de vroege Duinkerke I afzettingen. De veenlaag en de kleilaag die hieronder zijn aangetroffen, zijn nog ouder: mogelijk Late Bronstijd - Vroege IJzertijd.Fase 1: de lagen van fase 1, aangetroffen in het oosten van het huidige dijklichaam, markeren vermoedelijk de kern en oudste generatie van de dijk. De kern bestaat uit humeuze zandige klei, vergelijkbaar met de aangetroffen natuurlijke ondergrond. De dijk is dus vermoedelijk aangelegd met materiaal uit de zeer directe omgeving. Fase 1 onderscheidt zich met name op basis van de structuur (geen plaggen) van de bovenliggende lagen. Indicatoren voor materialen of methoden gebruikt voor het funderen van de dijk zijn niet aangetroffen. Door het ontbreken van archeologische indicatoren kan de kern van de dijk alleen op basis van eerder historisch brononderzoek worden gedateerd in het tweede kwart van 12e eeuw. Fase 2 en 3: de lagen van deze twee fasen hebben een opbouw waarin de plaggen duidelijk waarneembaar zijn. De lithologie en textuur van de plaggen komt overeen de natuurlijke ondergrond, zoals aangetroffen in het bovenste kleipakket. Mogelijk heeft het gat in en het grillige verloop van de natuurlijke ondergrond aan de buitendijkse zijde van fase 2 en 3 te maken met afgravingen voor de ophoging van de dijk. Buitendijks van fase 3 is mogelijk een vulling van een greppel aangetroffen die vermoedelijk aanwezig was tijdens fase 3.Qua structuur, textuur en lithologie zijn fase 2 en 3 moeilijk te onderscheiden. De overgang tussen deze twee fasen is daarom bepaald op basis van het gradiënt verschil. In fase 2 en 3 is de top van de dijk richting het zuidoosten verplaatst, vermoedelijk door het aanbrengen van grond aan deze zijde. Op basis van de het aardewerk van vondstnummer 3, aangetroffen in de lagen van fase 3, kan worden bepaald dat fase 2 dateert uit de periode tussen 1150 en 1250 n.Chr en dat fase 3 dateert van na 1250 n.Chr.Fase 4 en 5: op de ophogingen met plaggen van fase 2 en 3 liggen de homogenere kleilagen van fase 4 en 5. De structuur, textuur en lithologie van fasen 4 en 5 zijn wederom zeer vergelijkbaar. De bodemvorming in spoor 21 vormt echter een duidelijke scheiding tussen fase 4 en 5. Aan de top van fase 5 is op de kruin van de dijk een verharding van het oppervlak in de vorm van grind (S9) aangetroffen. Dit zou een oud wegdek kunnen voorstellen.Op basis van de baksteen van vondstnummer 2 kan worden vastgesteld dat fase 5 in ieder geval dateert uit de Nieuwe Tijd. Door het ontbreken van vondsten in de lagen van fase 4, kunnen deze niet nader worden gedateerd dan de periode tussen 1250 n.Chr. en de Nieuwe Tijd (1500-1950 n.Chr.).Fase 6: boven de grindlaag aan de top van fase 5 bevinden zich tot aan het huidige maaiveld / wegdek de meest recente ophoging, bestaande uit wegdek, talud, greppels en de huidige bouwvoor. Deze lagen zijn gedurende de laatste 50 jaar aangebracht.In zijn algemeenheid is het opvallend dat de lagen / sporen van fase 2 tot en met 5 allen worden afgesneden door de bouwvoor in het noordwesten van het dijklichaam. Dit toont aan dat de dijk ter plekke van de afgraving gedurende zijn bestaan niet alleen steeds buitendijks is versterkt, maar dat hij tevens enigszins is verlegd in zuidoostelijke richting. Tijdens het verleggen zijn de oudere lagen aan de binnendijkse zijde vergraven / opgeruimd en wellicht (her)gebruikt voor het ophogen van het dijklichaam aan de buitendijkse zijde.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/DANS-2X5-FEEM
Metadata Access https://archaeology.datastations.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=doi:10.17026/DANS-2X5-FEEM
Provenance
Creator E. Louwe; H.J. Pierik; J.P. Flamman
Publisher DANS Data Station Archaeology
Contributor E Louwe; W.J. Weerheijm (Vestigia); Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie
Publication Year 2014
Rights CC-BY-4.0; info:eu-repo/semantics/openAccess; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Contact E Louwe (Econsultancy)
Representation
Resource Type Dataset
Format image/jpeg; application/pdf; audio/midi; application/vnd.mif; text/xml
Size 4208124; 4432576; 4314545; 4167368; 4194305; 4031796; 4234912; 4291948; 4428145; 4151527; 4281503; 4138785; 3987765; 4048305; 4024675; 4008730; 4175109; 4598710; 3705979; 3520748; 3578503; 4524725; 4476097; 4372464; 4288362; 4325487; 4318325; 3720983; 4256816; 4335893; 4365674; 3855800; 4636918; 25; 779; 39; 1610; 11; 998; 208706; 12734; 11296; 63883; 33940; 13987; 44925; 8069; 42673; 1147153; 304999; 112952; 12692; 15635; 12047; 13655; 27187; 15944; 16246; 10439; 8437; 11287; 13362; 11372; 12721; 12936; 10279; 13402; 13663; 89843; 12814; 9749; 10347; 11713; 19496; 9448; 13731; 13378; 21763; 43033; 97549
Version 2.0
Discipline Humanities