Op basis van het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied op de flank van een dekzandrug in een
gebied met beekdalen. De ligging op een dekzandrug kan vanaf het Laat-Paleolithicum aantrekkelijk
zijn geweest voor bewoning. De omgeving rondom de dekzandrug was relatief nat door de
aanwezigheid van verschillende beken en hoge grondwaterstanden waardoor vennen en broeklanden
ontstonden. Het plangebied was binnen dit landschap waarschijnlijk droog genoeg en is waarschijnlijk
niet met veen bedekt geraakt. Zodoende bleef het in principe altijd bewoonbaar en geldt er een hoge
archeologische verwachting voor de periode Laat-Paleolithicum-Vroege Middeleeuwen