In opdracht van Rho Adviseurs voor leefruimte heeft Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed in februari en april-mei 2017 een Archeologisch Bureauonderzoek en een Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen (IVO-O) uitgevoerd binnen plangebied aan de Ruiterplaatweg te Kamperland (gemeente Noord-Beveland). De totale oppervlakte van het plangebied is circa 8 hectare. De aanleiding tot het onderzoek is het voornemen van de opdrachtgever om binnen het plangebied nieuw landgoed te realiseren, bestaande uit 17 recreatiewoningen en een landhuis met appartementen. Het onderzoek werd uitgevoerd in het kader van de benodigde bestemmingsplanwijziging.Uit het Archeologisch Bureauonderzoek kan worden geconcludeerd dat binnen het plangebied geen verwachting gold voor het aantreffen van archeologische waarden uit de vroege prehistorie tot en met de Romeinse Tijd. De niveaus waarop vindplaatsen uit deze perioden aanwezig kunnen zijn, het Laagpakket van Wierden, Laagpakket van Wormer en het Hollandveen Laagpakket, zijn in het plangebied geheel weggeërodeerd in de tijd dat het gebied nog niet ingepolderd was. Voor de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd, niveau Laagpakket van Walcheren (Duinkerke II/IIIa en IIIb afzettingen), gold een lage verwachting voor het aantreffen van archeologische waarden.Van belang op de archeologische verwachting is de mate van verstoring in het plangebied. Op basis van de beschikbare gegevens is deze verstoring door natuurlijke oorzaken sterk. Zo is na de inundatie van de stormvloeden van 1530-1532 sterke erosie opgetreden vanuit het voormalige Veere Diep dat in verbinding stond met de zee. Vanaf de 17de en 18de eeuw werd het westelijk deel van Noord-Beveland weer ingepolderd. Het plangebied is gelegen in de jongste poldergebieden, in de in 1841 aangelegde Onrustpolder.Het gespecificeerde archeologisch verwachtingsmodel is middels 11 boringen getoetst. In overleg met de bevoegde overheid en diens adviseur is besloten het booronderzoek te beperken tot het noordoostelijk deel, gezien de verwachte diepreikende geulafzettingen, de afwezigheid van oudere afzettingen en de daaruit resulterende lage archeologische verwachting. Uit het booronderzoek blijkt dat beneden de bouwvoor tot de maximale boordiepte uitsluitend jonge getijdeafzettingen (geul- en kwelderafzettingen) van het Laagpakket van Walcheren aanwezig zijn, die in de oude lithostratigrafische indeling als Duinkerke IIIb afzettingen werden benoemd. Oudere afzettingen van dit laagpakket (Duinkerke II/IIIa) zijn hier niet meer in de ondergrond aanwezig. Deze zijn door sterke mariene erosie in de periode vóór de inpoldering geheel verdwenen. Tevens zijn in de boringen geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van vindplaatsen, zoals archeologische indicatoren en oude bodems, waargenomen. Op basis van deze gegevens komt de lage archeologische verwachting die in het verwachtingsmodel gold voor de Vroege en Late Middeleeuwen te vervallen. Oudere afzettingen in het Laagpakket van Walcheren (Duinkerke II/IIIa) waarin vindplaatsen uit deze perioden aanwezig kunnen zijn, zijn in de ondergrond van het plangebied niet aanwezig. De lage verwachting op het aantreffen van vindplaatsen uit de Nieuwe Tijd (niveau Laagpakket van Walcheren, Duinkerke IIIb) kan gehandhaafd blijven, al is de kans dat deze aanwezig kunnen zijn erg klein.