Op basis van de resultaten van het verkennend geo-archeologisch onderzoek blijft de kans reeel dat binnen het zuidelijke deel van het plangebied, binnen de onverstoorde beekafzettingen, archeologische beekgerelateerde resten bewaard zijngebleven. Geadviseerd wordt ter plaatse een vervolgonderzoek te laten uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van een archeologische vindplaats. Het deel van het terrein waar vervolgonderzoeks noodzakelijk wordt geacht, is weergegeven in afbeelding 3. Een vervolgonderzoek in de vorm van een dicht boorgrid zal tot weinig resultaat leiden, omdat beekdalgerelateerde resten door dergelijk onderzoek niet zullen worden opgespoord. Het vervolgonderzoek kan het beste worden uitgevoerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (IVO-P). Daarnaast wordt verwacht dat voorafgaand aan het verleggen van de beekloop de met grond bedekte betonnen constructie van de RWZI (”BH Bulten”) zal worden gesloopt/verwijderd. Dit neemt een aanzienlijk deel van het oppervlak binnen het zuidelijke deel van het plangebied in. Ter plaatse wordt dan ook geadviseerd om de sloop van de ondergrondse delen van de betonnen constructie van de RWZI archeologisch te laten begeleiden. Voorafgaand aan het vervolgonderzoek dient de huidige begroeiing (met name de hoge bomen) te worden verwijderd. Voor zowel het proefsleuvenonderzoek als de archeologische begeleiding is een Programma van Eisen noodzakelijk dat voor aanvang van de werkzaamheden moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag, de gemeenteWinterswijk. De gemeente beoordeelt uiteindelijk of en in welke vorm het vervolgonderzoek moet worden uitgevoerd.Voor het noordelijke deel van het plangebied zijn er geen bezwaren tegen de voorgenomen ingrepen. Geadviseerd wordt dan ook om dit deel van het plangebied vrij te geven. De archeologische meldingsplicht blijft echter bestaan. Mochten er tijdens toekomstige graafwerkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen, dan dient dit onverwijld aan het bevoegd gezag te worden gemeld. Het bevoegd gezag beslist of de terreindelen definitief kunnen worden vrijgegeven.