ADC ArcheoProjecten heeft in januari 2017 een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd op de locatie Zuideinde 41 te Aarlanderveen, gemeente Alphen aan den Rijn. De aanleiding van het onderzoek is de voorgenomen bouw van een woonboerderij.Op basis van het bureauonderzoek ligt het plangebied langs een laatmiddeleeuwse ontginningsas, het huidige Zuideinde, van waaruit het veengebied in cultuur werd gebracht. Vandaar dat archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd zijn aan te treffen. De bewoners bouwden boerderijen op de koppen van de kavels, waardoor langs de ontginningsas een bewoningslint ontstond. De bewoningsgeschiedenis van het plangebied is niet precies bekend. Op basis van het minuutplan uit 1832 moet in elk geval worden aangenomen dat het vanaf de eerste helft van de 19e eeuw bewoning kent.Archeologische resten worden verwacht vanaf het maaiveld en zullen onder andere bestaan uit bouwpuin, aardewerkscherven, metaalvondsten en bot. Naar verwachting bevinden deze resten in een veraarde veenlaag die is ontstaan door betreding. Een deel van het archeologische niveau zal verstoord zijn geraakt als gevolg van diverse fasen van bebouwing in het plangebied.Tot de grootschalige ontginningen in de Late Middeleeuwen was het plangebied naar verwachting ongeschikt voor bewoning, vanwege de natte omstandigheden. Oudere resten werden daarom niet verwacht.Teneinde deze verwachting te toetsen en waar nodig aan te vullen is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Hierbij is vastgesteld dat de natuurlijke ondergrond conform verwachting uit mineraalarm veen bestaat. De bovenste 50 cm van dit veen had vaak een lichte zandbijmenging, naar verwachting door lichte menselijke bewerking. Ter hoogte van boring 2 lijkt in het verleden een sloot te hebben gelopen. Hier is in het bodemprofiel een opeenvolging van venige en zandige lagen te zien. In boring 4 is een dun kleilaagje aangetroffen, mogelijk afgezet tijdens overstromingen vanuit de Oude Rijn. Het intacte veen is aangetroffen op ca. 50 cm –mv. De top van het veen is omgewerkt en vermengd met opgebracht zand. In boring 3 is een sliblaag op het veen opgebracht, waarschijnlijk vanuit de nabijgelegen sloot.In boring 1 en 5 is een laag sterk zandig veen met puinresten aangetroffen. Mogelijk betreft het hier een archeologisch niveau uit de Late Middeleeuwen of vroege Nieuwe tijd. Het is echter ook mogelijk dat het om een (sub-)recente verstoring gaat. Dit wordt op basis van de boringen niet duidelijk. Dit niveau bevindt zich op een diepte van 30 cm –mv in boring 1 (2,0 m –NAP) en aan het maaiveld in boring 5 (1,5 m –NAP). Hieronder, vanaf 50 cm –mv, is een bewerkte veenlaag aangetroffen. Aangezien deze laag niet duidelijk veraard is en nog duidelijk als rietveen te herkennen, zal deze laag slechts licht bewerkt zijn. Op basis van deze resultaten kunnen ten zuiden van het woonhuis en in het noordwesten van het plangebied archeologische resten uit de Late Middeleeuwen of Nieuwe tijd voorkomen, tot 50 cm –mv. In het hele plangebied kunnen theoretisch, vanaf 50 cm –mv eveneens archeologische waarden voorkomen, hoewel de kans hierop aanzienlijk lager is, omdat het hier waarschijnlijk geen oud loopvlak betreft, maar een eenmalige bewerking/vergraving van de bodem.De verstoring van het mogelijke archeologische niveau zal zeer minimaal zijn. De nieuwbouw buiten de huidige bebouwing zal ca. 50 m2 zijn. Bovendien zal de bodem slechts verstoord worden ter plaatse van de toekomstige funderingsbalken en heipalen. Door ophoging van het terrein zal de bodemverstoring ter plaatse van de funderingsbalken niet dieper reiken dan 40 cm beneden het huidige maaiveld. Voor het grootste deel valt deze diepte samen met de huidige, recent omgewerkte bouwvoor. Vanwege de zeer minimale verstoring wordt het niet zinvol geacht om nader archeologisch onderzoek in het plangebied uit te voeren.
Een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek