Het voornemen is om de Michaëlskerk, gelegen aan het Dorpsplein 1 te Koudekerke, te renoveren. Onderdeel hiervan is het vernieuwen van de kerkvloer, die daartoe tot circa 60 cm onder de vloer moet worden uitgegraven. Het plangebied omvat het kerkgebouw dat gelegen binnen het perceel dat kadastraal bekend staat als perceel 467, Gemeente Veere, Sectie H en een (binnen)oppervlak van circa 320 m2 beslaat.
Voorafgaand aan dit Inventariserend Veldonderzoek is een Archeologisch Bureauonderzoek uitgevoerd om de reeds bekende aardkundige, landschappelijke, historische en archeologische gegevens te bundelen én om een specifiek verwachtingsmodel te formuleren. Op basis van dit uitgevoerde onderzoek kon gesteld worden dat voor het plangebied een hoge verwachting geldt op de aanwezigheid van archeologische sporen en resten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Specifiek betrof dit resten van begravingen in de kerk, bestaande uit grafstenen, grafkisten (in hout of steen), menselijk botmateriaal en andere eventueel vondstmateriaal (bijvoorbeeld grafgiften). Tevens konden gebouwresten (muurwerk en funderingen) van de 14de-/15de-eeuwse stenen voorganger van de huidige kerk aanwezig zijn onder de vloer van de kerkzaal (middenschip), de consistorie (koor) en het entreeportaal (kerktoren).
Tijdens het veldonderzoek in de Michaëlskerk aan het Dorpsplein te Koudekerke is deze archeologische verwachting middels twee proefputten van circa 1x1 meter getoetst. De putten zijn uitgegraven tot een diepte van circa 0,8 en 1 meter beneden het huidige (houten) vloerniveau.
Tijdens het onderzoek zijn duidelijk aanwijzingen vastgesteld voor begravingen in de kerk. In één werkput is de wand van een houten kist vastgesteld op de bodem van het archeologisch vlak. Het betreft waarschijnlijk een grafkist. Daarnaast zijn bij het aanleggen van beide werkputten verschillende losse skeletonderdelen gevonden. De menselijke botten waren verspreid aanwezig doorheen de gehele bodemlaag, maar kwamen ook in concentraties voor. De concentraties menselijk bot waren het gevolg van het herhaaldelijk begraven op deze plaats. Daarbij werden oudere skeletten opgegraven ten behoeve van jongere graven om nadien de vrijgekomen menselijke resten opnieuw in deze jongere grafkuil te deponeren.
Duidelijk resten van oudere bouwfasen zijn tijdens het onderzoek niet vastgesteld, doch kon niet uitgesloten worden dat deze in de andere delen van de kerk niet aanwezig kunnen zijn. De verstoring van het bodemarchief is, zover in te schatten, vrij beperkt. De hoge verwachting voor dergelijke resten kan dus eveneens worden gehandhaafd.