Deventer, Molenbergsweg-Zuid

In het plangebied Molbergsweg-Zuid is het inventariserend proefsleuvenonderzoek uitgevoerd om tot een archeologische waardering van het terrein te komen. Op basis van een bureau- en een inventariserend booronderzoek was de kans aanwezig dat zich op een binnen het onderzoeksterrein gelegen westelijke flank van een dekzandrug sporen vanaf het mesolithicum tot en met de late middeleeuwen bevinden. Uit het proefsleuvenonderzoek is nu gebleken dat de betreffende dekzandrug – weliswaar deels afgetopt – nog een groot deel van de noordelijke helft van het terrein beslaat. Het zuid(oost)elijke deel bleek meer intact te zijn dan op basis van het booronderzoek was geconcludeerd. Alleen de noordelijke randzone bleek, vermoedelijk door de aanleg van een daar gelegen dijklichaam, voor een groot deel tot onder het te verwachten sporenniveau verstoord te zijn. In het plangebied zijn resten aangetroffen uit het meso- of neolithicum (niet in situ), de bronstijd, de ijzertijd, mogelijk vroege/volle middeleeuwen, late middeleeuwen en nieuwe tijd.

De weinige resten uit het meso- of neolithicum bestaan uit in totaal 6 fragmenten vuursteen en zijn aangetroffen in de oudste akkerlaag in de twee meest oostelijke werkputten 1 en 2. Het gaat hierbij niet om een vindplaats, maar om los verspreid materiaal afkomstig uit nabijgelegen vindplaatsen, zoals de mesolithische sites die ten oosten van de onderzoekslocatie inmiddels zijn opgegraven. De vuursteen bestaat uit zogenaamde noordelijke vuursteen, die gedurende de ijstijden vanuit Scandinavië met de gletsjers is meegevoerd en terecht gekomen in het noordoosten van Nederland. Het ruwe materiaal is regionaal gewonnen, vervoerd en waarschijnlijk lokaal bewerkt. Tussen de aangetroffen vuursteen bevinden zich voornamelijk bewerkingsafslagen, waarvan enkele verbrand zijn. Aangezien er geen sprake is van een mesolithische vindplaats en verdere analyse niet relevant is voor de waardering van dit deel van het plangebied, zal niet verder ingegaan worden op deze resten.

Binnen het onderzoekgebied bevinden zich hoogstwaarschijnlijk sporen uit de bronstijd, maar welke sporen precies tot deze periode gerekend mogen worden, is op dit moment niet duidelijk. Waarschijnlijk gaat het om sporen met een wat lichtere vulling, hoewel bij deze aanname het gevaar schuilt dat ook jongere sporen door bijvoorbeeld textuur, hoeveelheid houtskool of organisch materiaal of de bodemcondities lichter van kleur kunnen zijn. In ieder geval is in één kuil (S6002) in het noorden van werkput 6 aardewerk aangetroffen, dat te dateren is in de vroege of midden-bronstijd (vondstnr 93). Het gaat hierbij om een deels verstoorde kuil met een diameter van circa 1,40 meter en een diepte van circa 0,5 meter onder vlakniveau. De kuil heeft een vulling van lichtgrijs zand met wat houtskoolspikkels. De omvang en vorm van de kuil lijken te duiden op een voorraadkuil, hoewel er maar weinig materiaal in is aangetroffen. Het is niet duidelijk of de sporen die ten zuiden van dit spoor in werkput 6 zijn aangetroffen (eveneens met een vulling die relatief licht van kleur is) ook te dateren zijn in de bronstijd. Het prehistorisch materiaal dat in overige sporen is aangetroffen dateert in de ijzertijd. Wanneer we kijken naar het type kuil als S6002, dan zien we dat circa 80 naar het (zuid)oosten vergelijkbare kuilen aangetroffen zijn in het noorden van werkput 3. Vondstmateriaal dat is aangetroffen in één van deze kuilen (S3011), dateert echter in de ijzertijd (vondstnr 34; een gladwandig randfragment). Op grond van het weinig voorkomend vondstmateriaal uit de bronstijd is het op dit moment vrijwel onmogelijk een vindplaats uit deze periode te kunnen duiden. Indien deze er is, zal deze waarschijnlijk zeer dun verspreid zijn en grotendeels overlappen met de bewoning uit de ijzertijd.

Sporen en structuren van bewoning uit de ijzertijd zijn aangetroffen op de noordelijke dekzandrug en op de flank van de zuidelijke rug in het zuidoosten van het onderzoeksterrein. De betreffende sporen zijn alle aangetroffen onder het esdek en onder de oudste akkerlaag, indien deze aanwezig was. De vulling van de sporen varieert van lichtbruin tot lichtgrijs zandig in het noordelijk deel van het terrein en donker grijsbruin in het zuidoostelijk deel. In het uiterste noorden van werkput 8 zijn twee paalsporen aangetroffen die mogelijk nog deel uitmaken van de prehistorische bewoning op (de flank van) de dekzandrug. Deze twee sporen hebben een lemigere vulling. Plaatselijke bodemcondities of (post-) depositionele formatieprocessen kunnen van invloed zijn geweest op de vulling. Ook dient er rekening gehouden te worden met de mogelijkheid dat sporen niet contemporain zijn en dat er bijvoorbeeld oudere sporen (uit de bronstijd) tussen de bewoningssporen uit de ijzertijd gelegen zijn. In het zuidoosten, op de flank van de zuidoostelijke dekzandrug, is in werkput 11 een dubbele palenrij en enkele geïsoleerde (paal)kuilen aangetroffen, die mogelijk ook te dateren zijn in de ijzertijd. In de ernaast gelegen proefsleuf is op relatief korte afstand uit een spoor met vergelijkbare vulling een scherf uit de ijzertijd aangetroffen. In werkput 5 is in een kuil uit de ijzertijd of wellicht de vroeg-Romeinse tijd een metaalslak met aangekoekte ovenresten aangetroffen, die mogelijk een kleine aanwijzing is voor metaalbewerking op het terrein.

De aanwezigheid van aardewerk uit de vroege middeleeuwen, met name aangetroffen in de oudste akkerlaag tijdens de aanleg van de proefsleuven, zou kunnen duiden op vindplaatsen in de omgeving. Binnen het groter plangebied A1 zijn deze niet bekend, maar het materiaal kan natuurlijk op allerlei manieren in de akker terecht zijn gekomen. Mogelijk bevinden zich wel sporen binnen het huidige plangebied die stammen uit mogelijk de vroege, maar waarschijnlijk volle middeleeuwen (ca. 8ste tot en met 13de eeuw). In het noorden van werkput 4 is namelijk een zone aangetroffen met greppels, die zich met een afwijkende oriëntatie onder de oudste akkerlaag bevinden. Uit één van deze greppels komt een fragment kogelpot-aardewerk. Eventueel zijn ook nog andere sporen (en een mogelijke structuur) binnen het onderzoeksgebied te relateren aan deze fase.

In het zuidoosten van het onderzoeksgebied, in werkput 2, is een opmerkelijke constellatie van sporen en structuren aangetroffen, die op grond van de vlekkerige vulling mogelijk te dateren zijn in de late middeleeuwen, al kunnen ook hier weer de plaatselijke condities van invloed zijn op de formatie van de sporen. Het gaat om twee haaks op elkaar georiënteerde greppels en mogelijk een spieker, die zodanig gelegen zijn dat het wellicht om een rechthoekig begrensd erf zou kunnen gaan. Op basis van de huidige opgravingsvlakken kan er echter niet veel meer over gezegd worden.

Verder zijn greppels aangetroffen (S7140, S7168) met een oriëntatie die haaks gelegen is op de dekzandrug en die mogelijk een middeleeuwse datering hebben. Op grond van hun stratigrafische positie zijn ze in ieder geval ouder dan het oostwest-greppelsystemen.

In het uiterste westen van het plangebied bevinden zich sporen, die mogelijk deel uitmaken van de oostelijke randzone van de daar gelegen vindplaats uit de volle en late middeleeuwen. Het gaat hierbij met name om greppels en paalsporen van structuren die op dit moment niet vastgesteld konden worden. De hier aangetroffen sporen zijn inmiddels betrokken bij de aangrenzende opgraving die gelijktijdig met het onderhavige onderzoek plaatsvond.

In het overige deel van het onderzoeksgebied zijn diverse sporen en structuren aangetroffen uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Vele paalkuilen, waarvan de precieze ouderdom of toehorende structuur meestal niet kon worden vastgesteld, zullen hun oorsprong hebben vanaf de late middeleeuwen tot ver in de nieuwe tijd. Ze zullen vooral het gevolg zijn van de perifere inrichting en minder met primaire bewoning. De meeste van deze sporen bevinden zich in de zuidelijke helft van het onderzoeksgebied, ten zuiden van de twee in het oog springende, parallelle greppels die van oost naar west over vrijwel het gehele onderzoeksterrein lopen, langs de zuidelijke flank van de noordelijke dekzandrug. De oorsprong van beide greppels ligt mogelijk ergens in late middeleeuwen of het begin van de nieuwe tijd, wanneer de invloed van de stijgende waterspiegel van de IJssel zo groot werd, dat er waterafvoerende greppels en sloten gegraven werden langs de hogere delen van het terrein. Het materiaal dat tijdens de aanleg van de proefsleuven in de greppels is aangetroffen heeft bij elkaar genomen een ruime datering vanaf de late middeleeuwen tot ver in de nieuwe tijd. Een noordzuid-greppel die in het zuiden van de meest westelijke proefsleuf is aangetroffen stamt waarschijnlijk uit dezelfde periode.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-xkt-k8xp
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-sll8-zz
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:47237
Provenance
Creator BAAC bv; Mousch, R.G. van der
Publisher BAAC bv
Contributor BAAC bv; Gemeente Deventer
Publication Year 2011
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; License: http://creativecommons.org/licenses/by/4.0; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Dataset
Format application/pdf; application/msword; image/jpeg; image/tiff; application/mapinfo; application/arcgis; application/mdb; application/xls
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (6.205 LON, 52.233 LAT); Overijssel; Deventer; Epse; Molbergsweg-Zuid; 33F