In 2014 is RAAP, in opdracht van de Bosgroep Zuid-Nederland, gestart met een archeologisch vooronderzoek naar 24 projectgebieden in de provincies Noord-Brabant en Limburg. In het kader van de Archeologische MonumentenZorg zijn daarom in eerste instantie middels bureauonderzoeken verschillende archeologische quickscans uitgevoerd.
De geplagde oppervlakten zijn middels een oppervlaktekartering in evenwijdige raaien geïnspecteerd op het voorkomen van archeologische indicatoren. De afstand tussen de raaien bedroeg 4 m. Indien één of enkele vondsten werden aangetroffen, werd de afstand tussen de raaien verkleind tot 1,5 m in een gebied van zo’n 15 m rondom de vondst (detailkartering). Indien meer vondsten in dit gebied werden aangetroffen, dan werd het soms nog wat uitgebreid, tot het einde van de vondstconcentratie werd aangetroffen. De vondsten zijn daarna met een handheld GPS met een nauwkeurigheid van circa 3 m ingemeten.
Indien een vindplaats werd aangetroffen, zijn één of enkele gutsboringen gezet om de bodemopbouw vast te stellen. Dit gaf enerzijds inzicht in de mate van bodemverstoring en anderzijds in de mogelijkheid op eventuele met stuifzand afgedekte archeologische niveaus. De meeste boringen dienden voor een snelle controle in het veld en zijn niet gecontroleerd. De wel gedocumenteerde boringen zijn digitaal lithologisch conform NEN 5104 (Nederlands Normalisatie-instituut, 1989) beschreven.