Achterom 36-44, Den Haag

Bij het onderzoek aan het Achterom zijn sporen en vondsten aangetroffen, die een beeld geven van de laat- en postmiddeleeuwse bewoning op de locatie. Op basis van de verkregen gegevens kan gesteld worden dat de oudste sporen van omstreeks het midden van de 14de eeuw dateren. Het gaat daarbij om een grote rechthoekige kuil op de locatie van Achterom 38. Tevens zijn resten van de beschoeiing langs de voormalige Beek aangetroffen. De datering van de oudste fase hiervan kon niet met zekerheid vastgesteld worden, maar over het algemeen wordt er vanuit gegaan dat de Beek in de loop van de 14de eeuw is aangelegd. Al in de 14de eeuw is vervolgens begonnen met het in noordelijke richting verleggen van de Beekoever en het ophogen van het terrein tussen de Beek en het Achterom. De aanwezigheid van enkele kuilen geeft aan dat dan op of nabij de locatie wel sprake is van activiteiten, maar bebouwing lijkt nog niet aanwezig. Pas in de loop van de eerste helft van de 15de eeuw verschijnt op de onderzoekslocatie de eerste bebouwing in de vorm van enkele bakstenen panden. Voor zover vastgesteld kon worden op basis van de enkele muurfragmenten gaat het daarbij om min of meer rechthoekige panden, die geen of nauwelijks een interne onderverdeling kenden. De ligging van de haardplaats in het midden van het pand, zoals vastgesteld bij Achterom 38, geeft ook aan dat de panden geen verdieping kende en mogelijk nog deels in hout waren opgetrokken. Opvallend is dat de oudste bebouwingssporen alle min of meer gelegen zijn op de begrenzing tussen twee percelen, namelijk tussen Achterom 34 en 36, Achterom 38 en 40 en Achterom 42 en 44. Op basis hiervan lijkt het aannemelijk dat in eerste instantie sprake was van grotere percelen, die pas in een later stadium in tweeën werden gesplitst. Een datering van deze splitsing omstreeks het midden van de 15de tot in de tweede helft van de 15de eeuw lijkt op basis van de aangetroffen sporen het meest aannemelijk. De ontwikkeling van de bebouwing in de tweede helft van de 15de en de 16de eeuw kan minder goed gevolgd worden. Dit vanwege het feit dat bij latere verbouwingen veel oudere sporen opgeruimd zijn. Gesteld lijkt te kunnen worden dat na opsplitsing in aparte percelen op elk perceel een pand verschijnt dat min of meer de volle breedte van het perceel beslaat en zich tot ongeveer halverwege het perceel uitstrekt. Al in de loop van de 16de eeuw wordt de bebouwing vervolgens verder richting de Beek uitgebreid. Langs laatstgenoemde was men ook al in de tweede helft van de 15de eeuw begonnen met de aanleg van een stenen bekading. In de loop van de 17de eeuw breidt de bebouwing zich verder naar achteren toe uit. In deze periode wordt tevens de Beek overkluisd en strekken de achtergevels zich tot op de Beek uit. Aard en samenstelling van het tijdens het onderzoek aangetroffen vondstmateriaal komt goed overeen met het bekende beeld met betrekking tot de ontwikkeling en samenstelling van het dagelijkse gebruiksgoed gedurende de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Zo bestaat het oudste materiaal, daterend uit de tweede helft van de 14de eeuw, voornamelijk uit vermoedelijk lokaal geproduceerd roodbakkend aardewerk en uit het Duitse Rijnland ingevoerd steengoed. Laatstgenoemd aardewerk bestaat daarbij geheel uit drink- en schenkgerei. De samenstelling van het materiaal dat uit de periode van de 15de tot en met de eerste helft van de 16de eeuw dateert, is vrijwel identiek aan het 14de- eeuwse materiaal. Ook nu bestaat de bulk uit tafel- en kookgerei van roodbakkend aardewerk, aangevuld met drink- en schenkgerei uit het Rijnland. Het materiaal dat uit de periode vanaf de tweede helft van de 16de tot en met het begin van de 19de eeuw dateert, vertoont een grotere diversiteit. Naast roodbakkend aardewerk en steengoed is nu ook sprake van witbakkend aardewerk en majolica, porselein en faience. Binnen het materiaal dat uit de tweede helft van de 18de eeuw of daarop volgende periode dateert is verder ook sprake van de aanwezigheid van op industriële wijze vervaardigde aardewerksoorten, zoals het Europees porselein, industrieel wit- en zwart aardewerk. Deze toenemende vormenrijkdom en het verschijnen van nieuwe baksels hangt deels samen met de uitbreiding van de handel en de introductie van nieuwe baksels, bijvoorbeeld het porselein. Tegelijkertijd leidde het verschijnen van deze nieuwe producten ook tot vernieuwingen, bijvoorbeeld de overgang van majolica naar faience, binnen de productie van het lokaal vervaardigde aardewerk. Vanaf het eind van de 17de werden verder binnen het pottenbakkersambacht de eerste stappen genomen op weg naar de omschakeling van een ambachtelijke naar een industriële werkwijze. Hoewel op basis van historische gegevens bekend was dat in de 16de en het begin van de 17de eeuw verschillende bewoners langs het Achterom het beroep van leerlooier en/of leerbewerker uitoefenden, zijn afgezien van een looierskuip geen vondsten aangetroffen die met deze beroepen in verband gebracht kunnen worden. Ook de samenstelling van het vondstmateriaal geeft hiervoor geen aanwijzingen. Het archeozoölogisch onderzoek geeft aan dat de resten van paarden afkomstig zijn van oudere dieren. Het is niet duidelijk of de dieren een natuurlijke dood zijn gestorven of zijn geslacht. De slachtsporen op de botten geven aan dat de krengen toch gebruikt zijn, voor bot en huid maar misschien ook voor het vlees. Het rund en het "schaap" zijn de meest voorkomende en ook meest gegeten dieren van het totale faunacomplex. De kip komt pas in fase 3 voor wat erop duidt dat het eten van kip in de periode hiervoor, in tegenstelling tot de eend, nog niet gebruikelijk was. Verder zijn er resten van een vink aangetroffen. De aanwezigheid van het konijn in fase 1 geeft aan dat het konijn in ieder geval vanaf 1400 een begrip was in de Haagse regio. Verder zijn er in het vondstcomplex veel resten gevonden van onder andere oesters, mosselen, kokkels maar ook van vissen zoals kabeljauw en diverse platvissen (heilbot en bot). Samenvattend kan gesteld worden dat de archeologische waarde van de terreinen aan het Achterom groot is. Het in dit rapport besproken onderzoek heeft uitgewezen dat in de ondergrond sprake is van sporen die samenhangen met het in gebruik nemen van het gebied sinds de late middeleeuwen.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-2cp-jmdc
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-jml-96v
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:36073
Provenance
Creator Jacobs, E.
Publisher Afdeling Archeologie, Dienst Stadsbeheer, Gemeente Den Haag
Contributor Nieweg, D.C.; Afdeling Archeologie, Dienst Stadsbeheer, Gemeente Den Haag
Publication Year 2008
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; License: http://creativecommons.org/publicdomain/zero/1.0; http://creativecommons.org/publicdomain/zero/1.0
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Dataset
Format application/pdf; image/jpeg; autocad / dxf; excel / xls; dgn
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (4.309 LON, 52.076 LAT); Achterom 36-44; Den Haag; Gemeente Den Haag; Zuid-Holland