ADC ArcheoProjecten heeft in november 2017 een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd ten behoeve van het project ‘Schietfaciliteiten Soesterberg 2017’ op de locatie LC Kamp Soesterberg, gemeenten Amersfoort en Soest. Aanleiding is de voorgenomen realisatie van schietfaciliteiten. Op basis van een reeds uitgevoerd bureau- en booronderzoek is vastgesteld dat het plangebied is gelegen op de stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug, die in de voorlaatste ijstijd is ontstaan. In het zuidwesten van het plangebied is een breed dal aanwezig, dat is ontstaan als gevolg van erosie door sneeuwsmeltwater. In de laatste ijstijd raakten delen van de stuwwal overstoven door dekzanden. In het plangebied is plaatselijk een dunne laag dekzand aanwezig. In de top van het zand heeft zich in veel gevallen een (holtpodzol-)bodem ontwikkeld. In de omgeving van het plangebied heeft vanaf het Midden-Paleolithicum bewoning plaatsgevonden, hoewel de meeste archeologische waarnemingen grafheuvels en bijgehorende artefacten uit het Neolithicum tot en met de IJzertijd betreffen. Na de prehistorie lijkt de regio voor lange tijd niet of dun bevolkt te zijn geweest. In de 19e eeuw bestond het plangebied nog uit heidegebied en vanaf het begin van de 20e eeuw is het plangebied als militair oefenterrein in gebruik. Tijdens het eerder uitgevoerde, verkennende booronderzoek is vastgesteld dat in het plangebied de bodem nog voor een groot deel intact is. Op basis hiervan werden archeologische resten direct aan of beneden het maaiveld verwacht. Er is tijdens het reeds uitgevoerde booronderzoek gebruik gemaakt van een grofmazig boorgrid. Om de bodemverstoringen in het plangebied nader in kaart te brengen, heeft de opdrachtgever ervoor gekozen om een aanvullend verkennend booronderzoek uit te laten voeren. Tijdens dit onderzoek is bevestigd dat het podzolprofiel inclusief de A-horizont in een groot deel van de boringen intact is. In deze boringen is een eventueel aanwezige vondstenlaag waarschijnlijk nog intact aanwezig. In enkele zones is dit profiel (deels) verstoord tot in de B- of C-horizont. Verwacht wordt echter dat een eventueel sporenniveau over het algemeen nog intact zal zijn. In een kleine zone in het westen van het plangebied is de bodem dieper verstoord. Hier lijkt de bovenste ca. 50 cm van de C-horizont reeds verdwenen te zijn en zal het sporenniveau niet meer intact zijn. In de delen waar het gehele podzolprofiel inclusief de A-horizont nog intact is, blijft de archeologische verwachting ongewijzigd. Wel dient hierbij opgemerkt te worden dat het archeologische niveau in enkele delen van het plangebied is afgedekt met een maximaal 60 cm dik ophogingspakket. De top van het archeologische niveau bevindt zich dus op een diepte van 0 tot 60 cm –mv. Op basis van het booronderzoek zijn enkele zones vastgesteld waar het potentiële vondstniveau reeds verstoord is. Archeologische sporen zijn hier waarschijnlijk nog wel bewaard gebleven. Voor deze zones blijft een hoge verwachting voor landbouwers gelden, maar de verwachting voor jager-verzamelaars kan, vanwege het bij dergelijke vindplaatsen ontbreken van een sporenniveau, worden bijgesteld naar laag. Het mogelijke sporenniveau bevindt zich op een diepte van 55 tot 150 cm –mv. In een kleine zone in het westen van het plangebied is de bodem relatief diep verstoord en lijkt het sporenniveau reeds verloren te zijn gegaan. In deze zone geldt een lage verwachting voor alle archeologische perioden tot de 20e eeuw. Op AHN-beelden is een restant van een loopgraaf te herkennen in het zuiden van het plangebied. Bovendien zijn op basis van historische bronnen diverse aanwijzingen voor resten uit de Tweede Wereldoorlog. Voor het plangebied geldt daarom een hoge verwachting op het aantreffen van dergelijke resten. Deze worden aan of direct onder het maaiveld verwacht.