Schachten vol schatten. LR86: Archeologisch onderzoek in en rond het castellum in De Meern (Utrecht). Basisrapportage Archeologie 95

Op de plek van het voormalige Romeinse castellum op de Hoge Woerd in De Meern (gem. Utrecht) is in 2014 en 2015 het cultureel centrum Castellum Hoge Woerd verrezen. De uiterlijke verschijningsvorm hiervan is in grote lijnen een abstracte visualisatie van de oorspronkelijke castellumomwalling met poortgebouwen. Daarnaast is er in de noordoosthoek van het Castellum een groot paviljoen gebouwd, waarin onder meer een theater en een restaurant zijn ondergebracht. Het plangebied van Castellum Hoge Woerd viel nagenoeg geheel binnen de grenzen van een wettelijk beschermde monument. Er werd daarom gekozen voor een archeologie-sparende manier van bouwen. Het theater moest echter worden gefundeerd met behulp van vier zware kolommen, gedragen door clusters van palen. De twee zuidelijke kolommen gingen gepaard met een bodemverstoring van ca. 2,4 bij 2,6 m. Deze locaties bevonden zich in de noordoosthoek van het castellum, waardoor archeologisch onderzoek noodzakelijk was. Dit onderzoek (projectcode: LR86) bestond uit een opgraving (put 1 en 2) en is uitgevoerd door archeologen van de afdeling Erfgoed van de gemeente Utrecht. Daarnaast hebben zij een archeologische begeleiding uitgevoerd (LR86, put 3 t/m 8, 11 en 12). Deze had betrekking op enkele kleine ontgravingen in verband met het omleggen van nutsvoorzieningen rondom het castellumterrein. Ook binnen het castellum is een archeologische begeleiding uitgevoerd, namelijk tijdens de aanleg van een vetput voor het restaurant in het paviljoen (LR86, put 9 en 10).

Tijdens het archeologisch onderzoek LR86 is het bovenste deel van de natuurlijke bodemopbouw in beeld gekomen. Hieruit bleek dat rond het midden van de eerste eeuw na Chr. het maaiveld aanzienlijk lager lag dan nu. Ten tijde van de eerste bewoningsfase bevond het maaiveld binnen het castellum zich opvallend genoeg zo’n 25 tot 30 cm lager dan daarbuiten, alhoewel dit verschil mogelijk voor een deel is ontstaan door een ongelijkmatige zetting van de bodem in latere tijd. In put 1 zijn 22 fasen onderscheiden, namelijk zeven fasen van ophoging, twee natuurlijke zandlagen, de brandlaag van 69-70 na Chr., elf spoorfasen en de bouwvoor. Op basis van de brandlaag kunnen de ophogings- en spoorfasen worden onderverdeeld in een pre-Flavische en een Flavische/post-Flavische periode. De twee zandlagen, die zich bevonden onder de brandlaag, lijken een natuurlijke genese te hebben. Dat zou kunnen betekenen dat de gebruikers van het castellum voor 69 na Chr. tot tweemaal toe werden geconfronteerd met een overstroming van hun legerkamp. In put 2 zijn 21 fasen onderscheiden, namelijk acht fasen van ophoging, de brandlaag, elf spoorfasen en de bouwvoor. Deze kunnen eveneens worden onderverdeeld in een pre-Flavische en een Flavische/post-Flavische periode. De ophogingslagen in put 1 hebben een gezamenlijke dikte van bijna 1,4 m, terwijl deze in put 2 zo’n 1,7 m bedraagt. De sporen in de twee putten bestaan uit wandgreppels, kuilen, paalkuilen, paalverkleuringen, een greppel, staken, haarden en een vloer van Romeins beton. Deze laatste behoorde mogelijk tot het praetorium, de commandantswoning, of een werkplaats. In put 1 werden namelijk meerdere aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een werkplaats (fabrica) waar ijzerproductie plaatsvond, metaal werd gesmolten en metalen voorwerpen werden gegoten. De jongste sporen uit put 1 en 2 dateren waarschijnlijk uit het derde kwart van de tweede eeuw na Chr. Sporen van latere gebruiksfasen zijn vermoedelijk opgenomen in de bouwvoor.

Een deel van de Flavische/post-Flavische sporen in put 2 heeft een directie relatie met die van de opgraving uit 1973, die direct ten noorden van deze put lag. Een wandgreppel van de opgraving uit 1973 liep door in put 2 van LR86. Er lijkt sprake van een gebouw (een barak?) van minstens vier kleine vertrekken, waarvan er twee waren voorzien van een haard tegen de zuidelijke wand. Dit gebouw dateert van kort na de brand uit 69-70 na Chr. Uit een latere gebruiksfase van het castellum dateren de twee haarden G en H op vlak 2 en 3 van de opgraving uit 1973, die behoord zouden kunnen hebben tot hetzelfde gebouw als een wandgreppel uit spoorfase 7 in put 2 van LR86. Nog jonger zijn de vijf haardplaatsen die in 1973 op vlak 1 werden aangetroffen, waarvan er vier rug aan rug lagen. In de noordwesthoek van put 2 van LR86 werd eveneens een haardkuil gevonden. Deze lijkt voor wat betreft hoogteligging en ruimtelijk voorkomen goed te passen bij de vijf haarden uit 1973. De haarden liggen min of meer op een rechte lijn en hebben een regelmatige tussenafstand. Het is daarom aannemelijk dat ze behoorden bij een barak, die bestond uit meerdere (minstens tien?) vertrekken.

De situatie in put 9 en 10 van LR86 week sterk af van die in put 1 en 2. In beide putten werd geen enkel spoor aangetroffen, wat een duidelijke aanwijzing vormt dat put 9 en 10 zich bevinden in het intervallum. Wel werden er diverse ophogingslagen gedocumenteerd, namelijk zeven in put 9 en vier in put 10. De meeste opvallende laag in beide putten was een ca. 50 cm dik pakket met dakpanfragmenten, dat waarschijnlijk geïnterpreteerd moet worden als het verharding van de via sagularis. De acht putten van LR86 buiten het castellumterrein laten een geheel ander beeld zien. Er werden ophogingslagen aangetroffen, maar aanzienlijk minder dan binnen het legerkamp. Afgezien van deze lagen werden alleen in put 5, 7 en 8 sporen aangetroffen. Put 5 lag binnen de vicus en bevatte de meeste sporen, namelijk een of twee haardkuilen, twee of drie staakafdrukken en een kuil.

De materiële cultuur van de bewoners van het castellum valt af te lezen uit onder meer het aardewerk, de metalen voorwerpen, het keramisch bouwmateriaal en het natuursteen. Het aardewerk is grotendeels afkomstig uit put 1 en 2 binnen het castellumterrein en bestaat voor 90% uit gedraaid aardewerk. De samenstelling duidt op een gewoon woon-/werkassemblage in een militaire nederzetting. Het aardewerk uit put 5, gelegen in de vicus, vertoont grote overeenkomsten met dat uit de nabijgelegen vicusopgraving LR58. Het natuursteen van LR86 bestaat overwegend uit tufsteen, basalt en zwerfstenen. Daarnaast is een relatief klein aantal gebruiksvoorwerpen van steen aangetroffen, waaronder maalstenen, een wetsteentje en een slijpblok. De metaalvondsten zijn, op enkele uitzonderingen na, te typeren als gebruikelijk voor een Romeinse militaire vondstcontext en bestaan dan ook grotendeels uit militaria, paardentuig en munten. Het merendeel van de keramische bouwmaterialen bestaat uit dakbedekking, onderdelen van een verwarmingssysteem, vloertegels en Romeins beton. De vondst van enkele ante cocturam-inscripties alsook de talkrijke misbakels van keramisch bouwmateriaal die bekend zijn van de Hoge Woerd, doen vermoeden dat er in de omgeving van het castellum dakpannen zijn geproduceerd, alhoewel harde bewijzen daarvoor vooralsnog ontbreken.

Op basis van de dierlijke botten, de plantaardige macroresten en het pollen kan een beeld worden geschetst van het menu van de soldaten in de allervroegste fase van het fort. Een monster uit een kuil vol rundermest bevat belangrijke informatie over de herkomstgebieden van het geconsumeerde graan, waaronder gerst, spelttarwe, emmertarwe, broodtarwe en mogelijk haver. De spelt- en broodtarwe werd vermoedelijk geïmporteerd uit het dal van de Rijn of van de Moezel in Noordoost-Frankrijk of het aangrenzende deel van Zuid-Duitsland. Uit onderzoek van de aangetroffen dierlijke botresten blijkt dat er runderen, schapen/geiten en varkens zijn gegeten. Er waren tevens paarden aanwezig, maar er zijn geen aanwijzingen aangetroffen waaruit blijkt dat hun vlees is gegeten. Rund blijkt verreweg het grootste aandeel te hebben, waarmee dit vondstcomplex grote overeenkomsten vertoont met dat uit andere Nederlandse castella. Botten van honden zijn niet teruggevonden tijdens LR86, maar op enkele dierlijke botten zijn vraatsporen te zien, waaruit blijkt dat er honden hebben rondgelopen.

Het archeologisch onderzoek van LR86 heeft ondanks de geringe omvang van de putten een zeer gedetailleerd beeld opgeleverd van de fasering van het castellum vanaf de ingebruikname kort voor het midden van de eerste eeuw tot ver in de tweede eeuw na Chr. Om de archeologische resultaten van LR86 beter te kunnen duiden en de lay-out van het legerkamp beter te begrijpen, is het echter noodzakelijk de opgravingen uit 1973 en 1982/1983 verder uit te werken.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-xev-z43s
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-38-urf0
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:123059
Provenance
Creator Kamp, J.S. van der
Publisher Data Archiving and Networked Services (DANS)
Contributor Chorus, J.; Dijk, J. van; Dinter, M. van; Driel-Murray, C. van; Exaltus, R.; Graafstal, E.; Hemert, J. van; Kappel, K. van; Lange, S.; Kerkhoven, N.; Meer, W. van der; Melkert, M.; Niemeijer, R.; Oever, F. van den; Rijkelijkhuizen, M.; Erfgoed gemeente Utrecht
Publication Year 2019
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; License: http://creativecommons.org/licenses/by/4.0; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Dataset
Format application/pdf; image/jpeg; .csv; .dwg
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (5.042 LON, 52.087 LAT); Het castellum in De Meern; Utrecht; Gemeente Utrecht; Provincie Utrecht