Voorthuizen, N303 westelijke rondweg Voorthuizen, Westelijke rondweg

In opdracht van Provincie Gelderland heeft BAAC bv een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in plangebied N303 westelijke rondweg Voorthuizen, in de gemeenten Barneveld en Nijkerk. De aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen aanleg van een rondweg in het plangebied, waarbij een gerede kans bestaat dat archeologische waarden vernietigd zullen worden.

Het onderzoeksgebied bestaat uit een noordelijke deel, waar een lage dekzandrug met laagtes ligt; een centraal deel, met een hoge dekzandrug; en een zuidelijk deel, dat deel uit maakt van de overgang van een lage dekzandrug naar een noordoost-zuidwest georiënteerde laagte. Ten noorden en ten zuiden van de centrale dekzandrug heeft in het verleden veenvorming plaatsgevonden. Algemeen werd aangenomen dat vernatting van het gebied vanaf het neolithicum heeft plaatsgevonden en dat veenvorming vanaf die tijd is ontstaan. Het 14C-onderzoek heeft voor de basis van het veen aan de noordzijde van de hoge dekzandrug een terminus post quem tussen 5615-5482 voor Chr. (laatmesolithicum) opgeleverd. Voor de basis van de veenlaag aan de zuidzijde van het onderzoeksgebied leverde het 14C-onderzoek een terminus post quem tussen 1622-1503 voor Chr. (midden-bronstijd A) op. Boven de veenlaag bevindt zich een antropogeen ophoogpakket; een plaggendek. De oudste ontginning lijkt in het zuiden van het onderzoeksgebied aanwezig, hier bevinden zich relatief kleine kavels. De ontginning heeft hier in de late middeleeuwen of het begin van de nieuwe tijd plaatsgevonden. In de 18e eeuw is het centrale deel vermoedelijk ontgonnen en het noordelijke deel van het terrein pas in de 20e eeuw.

Aan het plangebied is op basis van het archeologisch vooronderzoek een hoge archeologische verwachting toegekend voor resten uit in elk geval de ijzertijd, Romeinse tijd en late middeleeuwen tot nieuwe tijd. Het proefsleuvenonderzoek heeft geresulteerd in het aantreffen van twee mesolithische vindplaatsen, een vindplaats uit de laat-Romeinse tijd B – vroege middeleeuwen en karrensporen en een perceelsgreppel uit de nieuwe tijd.

Binnen het onderzoeksgebied zijn op twee locaties aanwijzingen aangetroffen voor menselijke activiteiten in het mesolithicum. Het is mogelijk dat locaties gelijktijdig in gebruik waren. In het noorden van het onderzoeksgebied ligt een lage dekzandrug met een intacte veldpodzolbodem. Hier werden op grote afstand van elkaar (ruim 100 m) twee kuilen aangetroffen zonder verdere artefacten (vindplaats 1). Eén van de twee kuilen is gedateerd middels 14C-onderzoek en blijkt in het midden-mesolithicum te dateren (7045-6776 voor Chr., 95,4% waarschijnlijkheid).1 Het tweede spoor in deze zone is niet gedateerd.

De lage dekzandrug is waarschijnlijk geschikt geweest voor menselijke activiteiten maar gezien de geringe hoeveelheid sporen en het ontbreken van vondstmateriaal zal dit gebied niet intensief gebruikt zijn. Op de zuidflank van een hoge dekzandrug in het centrale deel van het onderzoeksgebied zijn een mesolithische haardkuil (S8010) en een bewerkt fragment vuursteen (V12) aangetroffen (vindplaats 2). De kuil is door middel van 14C-onderzoek (6818-6638 voor Chr., 95,4% waarschijnlijkheid) gedateerd in het midden-mesolithicum. Ter hoogte van het spoor en de vondst was sprake van een intacte natuurlijke bodem. De vindplaatsen 1 en 2 hebben een hoge waardering gekregen en zijn op grond daarvan behoudenswaardig geacht. Op grond daarvan wordt voor beide vindplaatsen behoud in situ geadviseerd. Indien geen behoud insitu plaats kan vinden, dient een archeologisch vervolgonderzoek te worden uitgevoerd waarbij de vindplaats binnen het onderzoeksgebied begrensd en opgegraven wordt (behoud ex-situ).

In de zuidelijke laagte, waarin in ieder geval vanaf de midden-bronstijd veen is gevormd, werd een sporencluster zonder vondstmateriaal gevonden (vindplaats 3). Midden in de venige laagte is een ovale waterkuil uitgegraven tot in het zand onder het veen. Deze kuil is met veen en zandlagen opgevuld geraakt. Een fragment houtskool uit de gebruiksfase heeft een terminus post quem opgeleverd in de eindfase van de laat-Romeinse tijd tot vroege middeleeuwen (tussen 408-538 na Chr., 95,4% waarschijnlijkheid). Of het om een erf of om zogenaamde off-site sporen in de vorm van bijvoorbeeld een bijgebouw gaat, kan niet worden vastgesteld. Vindplaats 3 is op basis van de waardering behoudenswaardig. Het advies van BAAC bv is om de vindplaats te beschermen middels behoud in situ. Indien geen behoud in-situ plaats kan vinden, dient een archeologisch vervolgonderzoek te worden uitgevoerd waarbij de vindplaats binnen het onderzoeksgebied begrensd en opgegraven wordt (behoud ex-situ).

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-zjy-ffgn
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-ao-j971
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:337054
Provenance
Creator Buikema, T
Publisher BAAC
Contributor Gelderland; BAAC BV
Publication Year 2024
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; DANS License; https://dans.knaw.nl/en/about/organisation-and-policy/legal-information/DANSLicence.pdf
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Dataset
Format geography markup language; pdf; excel xml; jpg/jpeg file; mdb; pdf portable document format; tif
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (5.604 LON, 52.196 LAT); Gelderland; Nijkerk; Voorthuizen; N303 westelijke rondweg Voorthuizen; 32F (kaartblad)