Achtergrond Fantasiegeneigdheid (fantasy proneness) wordt vaak in verband gebracht met dissociatieve symptomen. De leidende gedachte daarbij is dat beide wortelen in een traumatische voorgeschiedenis.
Doel Een inventarisatie en meta-analyse van de empirische literatuur over fantasiegeneigdheid (gemeten met de Creatieve Ervaringen-Vragenlijst), die tussen 2000 en 2018 verscheen.
Methode We zochten in Google Scholar naar relevante publicaties en onderwierpen die aan een inspectie, waarbij we vooral aandacht besteedden aan de correlaties tussen fantasiegeneigdheid enerzijds en dissociatieve symptomen, magisch denken, depressie, angst, traumatisering en geheugenprestaties anderzijds. Correlaties werden gewogen volgens de Hunter-Schmidt-methode.
Resultaten We identificeerden 96 relevante studies tezamen betrekking hebbend op 16.638 personen. Fantasiegeneigdheid correleerde matig tot sterk met dissociatieve symptomen, ook als het de meer pathologische varianten van dissociatie (taxon) betrof. De correlatie met zelf-gerapporteerde trauma’s en angst was klein, maar statistisch significant en hetzelfde gold voor die met geheugenvertekeningen. Fantasiegeneigdheid correleerde matig tot sterk met depressie, magisch denken en anomalistische ervaringen.
Conclusie De psychiatrische relevantie van fantasiegeneigdheid strekt verder dan dissociatieve symptomen. De samenhang tussen trauma en fantasiegeneigdheid is van dien aard dat het sterke vermoeden rijst dat er naast trauma andere ontwikkelingspaden naar fantasiegeneigdheid bestaan. Daarbij valt te denken aan opgroeien in een milieu dat artistieke uitingen aanmoedigt. Er zijn duidelijke dwarsverbanden met magisch denken en anomalistische ervaringen, die wel worden gezien als uitingen van apofenie, d.w.z., een neiging tot overinterpretatie.