Gespecificeerde archeologische verwachting Op basis van het bureauonderzoek wordt verwacht dat het plangebied gelegen is op een glooiing van hellingsafspoelingen die een hoger gelegen zandrug in het natuurlijke landschap heeft gevormd. Een afdekkende laag van Holocene overstromingsklei kan eveneens worden verwacht, welke vanaf de IJzertijd is gesedimenteerd. De ligging op een relatief hoge en droge zandrug, grenzend aan een restgeul met (periodiek) open water, maakt dat het plangebied in het verleden een gunstige (tijdelijke) verblijfplaats heeft gevormd. Tevens ligt het plangebied volgens de archeologische waarden-kaart van de gemeente Nijmegen binnen gebied Z-27, waarmee de voormalige middeleeuwse dorpskern van Neerbosch wordt aangegeven. De resultaten van eerder uitgevoerde archeologische onderzoeken die rondom het plangebied zijn uitgevoerd, laten zien dat in de omgeving van het plangebied vindplaatsen uit diverse periodes aanwezig zijn, waaronder uit de Prehistorie (vermoedelijk Bronstijd-IJzertijd), Romeinse tijd en Late-Middeleeuwen. Er gold een middelhoge verwachting voor de perioden Laat-Paleolithicum - Neolithicum en een hoge verwachting voor alle periodes vanaf de Bronstijd.

Resultaten inventariserend veldonderzoek Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, gecombineerd verkennende en karterende fase) blijkt dat er binnen het plangebied sprake is van een intacte oorspronkelijke bodemopbouw, welke afdekt is met een stabilisatielaag/opgebrachte laag grond, cunet-/stabilisatiezand en een klinkerverharding. Deze ophoging is ten behoeve van de huidige inrichting van het plangebied als plein en gerelateerd aan de ontwikkeling van de woonwijk Neerbosch-Oost vanaf begin jaren ’60 van de 20e eeuw. De oorspronkelijke bodemopbouw betreft een holtpodzolbodem/bruine bosgrond, in de vorm van een Abp-, Bws- en BC-horizont, en heeft zich gevormd in de top van de aanwezige fluvioperiglaciale afzettingen (sneeuwsmeltwaterafzettingen) van de Formatie van Boxtel. Dit bodemtype komt overeen met de beschrijving volgens de Bodemkaart van Pons uit 1966, waarbij in het plangebied met lage, zware, ontwaterde, vrij ondiep gebroken grindzandgronden voorkomen. Op grond van deze bodemopbouw geldt vanuit de verkennende fase van het booronderzoek dat zowel het archeologisch potentieel vondst- als sporenniveau nog intact aanwezig is binnen het plangebied. De karterende fase heeft echter geen archeologische indicatoren opgeleverd.

Conclusie Op basis van het ontbreken van archeologische relevante indicatoren kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden niet aanwezig zullen zijn. Er zijn dus geen gevolgen wat betreft archeologie voor de voorgenomen bodemingrepen. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, wordt door het booronderzoek bevestigd voor wat betreft de landschappelijke ligging en bodemkundige opbouw, echter niet voor wat betreft de middelhoge tot hoge verwachting op het aantreffen van archeologische indicatoren daterend uit de perioden Laat-Paleolithicum - Neolithicum en respectievelijk vanaf de Bronstijd

Advies Op grond van het ontbreken van archeologisch indicatoren, adviseert Econsultancy om, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden.

Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethode. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Econsultancy wil de opdrachtgever er daarom ook op wijzen dat, mochten tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, er conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 een meldingsplicht geldt bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) en de gemeente Nijmegen.