Het archeologisch onderzoek op de zes kleine binnendijkse locaties G, D, F, A, I en O3 bestond uit een vlakdekkende opgraving, waarvoor de kaders geboden werden in de desbetreffende Programma’s van Eisen. De 80 sporen binnen de opgravingsputten van zone G behoren niet tot de daar vermoede nederzetting uit de late middeleeuwen of het begin van de nieuwe tijd. Het merendeel van deze sporen (N=63) zijn korte, parallel aan elkaar lopende greppels die wij greppelkuilen hebben genoemd. Ze zijn geïnterpreteerd als kleiwinningskuilen / -greppels en komen ook voor in andere zones binnen de dijkteruglegging (de zones F, O2 en Hb). Gezien de afwezigheid van de verwachte nederzettingssporen, is niet het gehele oppervlak van deze zone opgegraven. De werkputten 2 en 3 liggen ter plaatse van de gedefinieerde zone G. De lange werkput 1 is aangelegd om de landschappelijke connectie te documenteren tussen deze zone en de buitenste gracht van schans Knodsenburg. Deze gracht is aan het begin van de 18e eeuw gegraven en maakt deel uit van de verbouw en uitbreiding van de defensieve grondwerken (ontworpen door Menno van Coehoorn).