Gespecificeerde archeologische verwachting Op basis van het bureauonderzoek blijkt dat in het plangebied archeologische resten konden worden aangetroffen voor de perioden Laat-Paleolithicum t/m Bronstijd en de Nieuwe tijd. Voor de perioden Laat-Paleolithicum t/m Neolithicum (Steentijd, Jagers- Verzamelaars en Vroege-Landbouwers) wordt de trefkans hoog geacht, mede gezien de vele vondsten in de directe omgeving van het plangebied. Voor de periode Bronstijd wordt de kans middelhoog geacht. Voor de periode Nieuwe tijd is trefkans hoog, op basis van de ontginningsgeschiedenis van het gebied, waarbij het plangebied vanaf de tweede helft van de 16e eeuw deel ging uitmaken van een bewoningslint langs de voorloper van de Achterweteringseweg.
Resultaten inventariserend veldonderzoek Uit het veldonderzoek blijkt dat vanaf maaiveld tot circa 50 cm -mv sprake van een recent geroerde laag, bestaande uit zeer fijn zwak siltig, matig humeus zand die donker grijsbruin gekleurd is. Tot gemiddeld 95 cm -mv is er sprake van een geroerde/verstoorde laag, bestaande uit zeer fijn, zwak siltig, zwak humeus zand en is donker geelgrijs gekleurd. In zowel de bovengrond (eerste 50 cm) als in de geroerde/verstoorde laag eronder zijn resten met (sub)recent (19e/20e eeuws) bouwpuin en baksteen aangetroffen. Vanaf gemiddeld 95 cm -mv is er sprake van een laag met sterk zandig veen dat donker bruin gekleurd is. Het lijkt er op dat het gaat om teruggestort veen, ook wel bolster genoemd. Deze laag is afwezig bij de boring 1 en 4.
Vanaf gemiddeld 125 cm -mv beginnen met een scherpe overgang de natuurlijke dekzandafzettingen van de Laag van Wierden, Formatie van Boxtel. Tot gemiddeld 150 cm -mv is er sprake van een Cg-horizont, bestaande uit zeer fijn, zwak siltig zand die licht bruin gekleurd is. Vanaf gemiddeld 150 cm -mv begint de gereduceerde zone (Cr-horizont) bestaande uit zeer fijn, zwak siltig zand dat licht bruin gekleurd is.
De aangetroffen resten bouwpuin/betonpuin en baksteen zijn van (sub)recente ouderdom en zijn niet ouder dan 19e/20e eeuw. Het zullen resten betreffen die tijdens de bouw van de huidige boerderij en de verschillende schuren/opstallen aan het einde van de 19e eeuw en in de loop van de 20e eeuw in de bodem terecht zijn gekomen (het in de grond verwerken van afvalresten, wat vaak kenmerkend is voor in de 19e/20e eeuw in gebruik zijnde boerenerven).
Conclusie Er zijn geen resten aangetroffen die te relateren zijn aan een mogelijk historische voorganger die zou kunnen dateren uit de 16e/17e eeuw. De vele bouwwerkzaamheden die vooral in de tweede helft (jaren ’70, ’80 en ’90) van de 20e eeuw hebben plaatsgevonden, hebben geleid tot omvangrijke recente bodemverstorende ingrepen binnen het plangebied/bestaande erf. Geconcludeerd dat archeologische waarden niet meer in situ worden verwacht.
Advies Op grond van de verstoorde bodemopbouw en het ontbreken van aanwijzingen die te relateren zijn aan een mogelijk historische voorganger die zou kunnen dateren uit de 16e/17e eeuw, adviseert Econsultancy om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren en het plangebied vrij te geven.
Wel dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het verdient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente de Bilt hiervan per direct in kennis te stellen.
