Plangebied Nieuwe Driemanspolder, deelgebied A en C, gemeente Leidschendam- Plangebied Nieuwe Driemanspolder, deelgebied A en C, gemeente Leidschendam- Voorburg, een archeologische opgraving, variant begeleiding en een proefsleuf

In opdracht van Aannemingscombinatie Vissers Ploegmakers B.V. heeft RAAP op 27 en 28 november 2017 en op 10 september 2019 een archeologische opgraving uitgevoerd in het kader van het project ‘herinrichting van de Nieuwe Driemanspolder in de gemeente Leidschendam-Voorburg. Het voornaamste doel van het onderzoek was het veiligstellen van de wetenschappelijke informatie (behoud ex situ).

Resultaten In deelgebied A heeft een proefsleuf inzicht gegeven in de opbouw van de ringdijk, waarvan een halve doorsnede is onderzocht. De top van de dijk bevindt zich op het hoogste punt op -1,80 m NAP en loopt af naar ongeveer -2,20 m NAP. De ophogingslagen zijn bij elkaar gemiddeld 1 m dik (80-120 cm). Daaronder bevindt zich het oorspronkelijke veen, met de top op -3,00 m NAP. De halve dijk is 12 m breed. Daarbuiten bevindt zich een (afwaterings-)greppel. De dijk is in eerste instantie een veenrestdijk, die is ontstaan door het weggraven van het veen aan de binnen- en buitenkant van de ringdijk. De eerste ophoging van de dijk vond waarschijnlijk plaats in de 15e of 16e eeuw, in de tijd dat het nog een meer was, en bestond voornamelijk uit veenplaggen. Voor 1634 vond de volgende ophoging plaats. Dit betreft een laag van zandige plaggen die in stroken op het veen zijn geplaatst, drie stroken op elkaar. De derde ophogingsfase werd waarschijnlijk niet lang na de tweede aangebracht, mogelijk in de 16e-18e eeuw. Deze bestond uit meer venig, lokaal materiaal en is circa 25 cm dik. In deze fase is er een weg of pad gevormd op de dijk, zichtbaar in S1. De dijk lijkt in latere fasen (fase 4 t/m 6, 17e-18e eeuw) te zijn verhard en opgehoogd met een combinatie van zandige en venige grond, en baksteen puin. Zowel de uitstulping als het puin bleken niet een specifieke vindplaats zoals een huisplaats te betreffen. Eigenlijk lijkt het erop dat de dijk –wanneer nodig- werd opgehoogd en verstevigd met wat er voor handen was. Mogelijk heeft er in deze fase nog steeds een weg over de dijk gelopen. Het zal geen gangbare route zijn geweest. De doorgaande weg liep in de 17e eeuw al aan de andere zijde van de wetering.

In drie werkputten, op de getijdevlakte- of kwelderafzettingen in deelgebied C, is geen vindplaats aangetroffen. De werkputten zijn geplaatst op een locatie waar bij een vooronderzoek vuursteen en houtkool is gevonden. De bouwvoor bevindt zich daar op -4,6 m NAP. De afwezigheid van vuursteen kan verklaard worden door de afwezigheid van een vindplaats en aftopping van het landschap. De tijdens het vooronderzoek aangetroffen houtskoolresten zijn mogelijk in verband te brengen met plantenwortels.

Aanbevelingen Met deze opgraving is de wetenschappelijke informatie ex situ bewaard, zodat verder archeologisch veldonderzoek niet meer aan de orde is. Er zijn geen belemmeringen meer voor de geplande bodemingrepen.|In opdracht van Aannemingscombinatie Vissers Ploegmakers B.V. heeft RAAP op 27 en 28 november 2017 en op 10 september 2019 een archeologische opgraving uitgevoerd in het kader van het project ‘herinrichting van de Nieuwe Driemanspolder in de gemeente Leidschendam-Voorburg. Het voornaamste doel van het onderzoek was het veiligstellen van de wetenschappelijke informatie (behoud ex situ).

Resultaten In deelgebied A heeft een proefsleuf inzicht gegeven in de opbouw van de ringdijk, waarvan een halve doorsnede is onderzocht. De top van de dijk bevindt zich op het hoogste punt op -1,80 m NAP en loopt af naar ongeveer -2,20 m NAP. De ophogingslagen zijn bij elkaar gemiddeld 1 m dik (80-120 cm). Daaronder bevindt zich het oorspronkelijke veen, met de top op -3,00 m NAP. De halve dijk is 12 m breed. Daarbuiten bevindt zich een (afwaterings-)greppel. De dijk is in eerste instantie een veenrestdijk, die is ontstaan door het weggraven van het veen aan de binnen- en buitenkant van de ringdijk. De eerste ophoging van de dijk vond waarschijnlijk plaats in de 15e of 16e eeuw, in de tijd dat het nog een meer was, en bestond voornamelijk uit veenplaggen. Voor 1634 vond de volgende ophoging plaats. Dit betreft een laag van zandige plaggen die in stroken op het veen zijn geplaatst, drie stroken op elkaar. De derde ophogingsfase werd waarschijnlijk niet lang na de tweede aangebracht, mogelijk in de 16e-18e eeuw. Deze bestond uit meer venig, lokaal materiaal en is circa 25 cm dik. In deze fase is er een weg of pad gevormd op de dijk, zichtbaar in S1. De dijk lijkt in latere fasen (fase 4 t/m 6, 17e-18e eeuw) te zijn verhard en opgehoogd met een combinatie van zandige en venige grond, en baksteen puin. Zowel de uitstulping als het puin bleken niet een specifieke vindplaats zoals een huisplaats te betreffen. Eigenlijk lijkt het erop dat de dijk –wanneer nodig- werd opgehoogd en verstevigd met wat er voor handen was. Mogelijk heeft er in deze fase nog steeds een weg over de dijk gelopen. Het zal geen gangbare route zijn geweest. De doorgaande weg liep in de 17e eeuw al aan de andere zijde van de wetering.

In drie werkputten, op de getijdevlakte- of kwelderafzettingen in deelgebied C, is geen vindplaats aangetroffen. De werkputten zijn geplaatst op een locatie waar bij een vooronderzoek vuursteen en houtkool is gevonden. De bouwvoor bevindt zich daar op -4,6 m NAP. De afwezigheid van vuursteen kan verklaard worden door de afwezigheid van een vindplaats en aftopping van het landschap. De tijdens het vooronderzoek aangetroffen houtskoolresten zijn mogelijk in verband te brengen met plantenwortels.

Aanbevelingen Met deze opgraving is de wetenschappelijke informatie ex situ bewaard, zodat verder archeologisch veldonderzoek niet meer aan de orde is. Er zijn geen belemmeringen meer voor de geplande bodemingrepen.|In opdracht van Aannemingscombinatie Vissers Ploegmakers B.V. heeft RAAP op 27 en 28 november 2017 en op 10 september 2019 een archeologische opgraving uitgevoerd in het kader van het project ‘herinrichting van de Nieuwe Driemanspolder in de gemeente Leidschendam-Voorburg. Het voornaamste doel van het onderzoek was het veiligstellen van de wetenschappelijke informatie (behoud ex situ).

Resultaten In deelgebied A heeft een proefsleuf inzicht gegeven in de opbouw van de ringdijk, waarvan een halve doorsnede is onderzocht. De top van de dijk bevindt zich op het hoogste punt op -1,80 m NAP en loopt af naar ongeveer -2,20 m NAP. De ophogingslagen zijn bij elkaar gemiddeld 1 m dik (80-120 cm). Daaronder bevindt zich het oorspronkelijke veen, met de top op -3,00 m NAP. De halve dijk is 12 m breed. Daarbuiten bevindt zich een (afwaterings-)greppel. De dijk is in eerste instantie een veenrestdijk, die is ontstaan door het weggraven van het veen aan de binnen- en buitenkant van de ringdijk. De eerste ophoging van de dijk vond waarschijnlijk plaats in de 15e of 16e eeuw, in de tijd dat het nog een meer was, en bestond voornamelijk uit veenplaggen. Voor 1634 vond de volgende ophoging plaats. Dit betreft een laag van zandige plaggen die in stroken op het veen zijn geplaatst, drie stroken op elkaar. De derde ophogingsfase werd waarschijnlijk niet lang na de tweede aangebracht, mogelijk in de 16e-18e eeuw. Deze bestond uit meer venig, lokaal materiaal en is circa 25 cm dik. In deze fase is er een weg of pad gevormd op de dijk, zichtbaar in S1. De dijk lijkt in latere fasen (fase 4 t/m 6, 17e-18e eeuw) te zijn verhard en opgehoogd met een combinatie van zandige en venige grond, en baksteen puin. Zowel de uitstulping als het puin bleken niet een specifieke vindplaats zoals een huisplaats te betreffen. Eigenlijk lijkt het erop dat de dijk –wanneer nodig- werd opgehoogd en verstevigd met wat er voor handen was. Mogelijk heeft er in deze fase nog steeds een weg over de dijk gelopen. Het zal geen gangbare route zijn geweest. De doorgaande weg liep in de 17e eeuw al aan de andere zijde van de wetering.

In drie werkputten, op de getijdevlakte- of kwelderafzettingen in deelgebied C, is geen vindplaats aangetroffen. De werkputten zijn geplaatst op een locatie waar bij een vooronderzoek vuursteen en houtkool is gevonden. De bouwvoor bevindt zich daar op -4,6 m NAP. De afwezigheid van vuursteen kan verklaard worden door de afwezigheid van een vindplaats en aftopping van het landschap. De tijdens het vooronderzoek aangetroffen houtskoolresten zijn mogelijk in verband te brengen met plantenwortels.

Aanbevelingen Met deze opgraving is de wetenschappelijke informatie ex situ bewaard, zodat verder archeologisch veldonderzoek niet meer aan de orde is. Er zijn geen belemmeringen meer voor de geplande bodemingrepen.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-xg2-adzd
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-49-pp39
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:237684
Provenance
Creator RAAP Archeologisch Adviesbureau, RAAP Archeologisch Adviesbureau, RAAP Archeologisch Adviesbureau
Publisher Data Archiving and Networked Services (DANS)
Contributor Zuid-Holland; RAAP Archeologisch Adviesbureau, RAAP Archeologisch Adviesbureau, RAAP Archeologisch Adviesbureau
Publication Year 2022
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; DANS License; https://dans.knaw.nl/en/about/organisation-and-policy/legal-information/DANSLicence.pdf
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Dataset
Format excel xml; geography markup language; pdf portable document format; jpg/jpeg file; zlnd5 database
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (4.470 LON, 52.091 LAT); Zuid-Holland; Leidschendam-Voorburg; Leidschendam; Nieuwe Driemanspolder; 30G (kaartblad)