Eindrapportage archeologisch bureauonderzoek (15584.001) Van der Capellenweg (ong.) te Heino

Gespecificeerde archeologische verwachting Uit de verzamelde aardwetenschappelijke gegevens, en met name uit het hoogtebeeld, blijkt dat de zuidwestelijke helft van het plangebied op een dekzandrug ligt dan wel op de naar het noordoosten toe aflopende flank. In noordoostelijke richting vindt een overgang plaats naar een dekzandvlakte. Hierdoor is sprake van een gradiëntsituatie, wat de kans op het aantreffen van jagers-verzamelaarskampen groter maakt, zeker daar waar sprake is van een natuurlijke waterbron. De jagers en verzamelaars waren afhankelijk van een aantal ecologische factoren, zoals het voedselaanbod en de aanwezigheid van grondstoffen in de omgeving van de locatie. Ze leefde van de jacht, visserij en het verzamelen van onder andere noten, vruchten en wortels. Dit soort voedsel was met name te vinden op het overgangsgebied van hoge en droge gronden naar lage en natte gronden, de gradiëntzone, en dichtbij water, zoals vennen en beken. De zuidwestelijke helft van het plangebied heeft dan ook een middelhoge tot hoge verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten van Jagers-Verzamelaars (Laat-Paleolithicum t/m Midden-Neolithicum). De noordoostelijke helft van het plangebied ligt binnen de dekzandvlakte heeft een lage verwachting voor deze perioden, uitgezonderd dat er wel sprake kan zijn van puntlocaties van archeologische waarden (rituele deposities, achtergebleven attributen waar in gejaagd werd op wild).

Voor de landbouwers zijn andere factoren van belang bij de locatiekeuze. Vanaf het Neolithicum ging men zich vestigen op één locatie. Om te kunnen blijven wonen op één plek werd het kunnen uitvoeren van landbouw een belangrijke factor. Voor akkerbouw is onder andere een vruchtbare bodem en een goede afwatering van belang. Vanaf het Laat-Neolithicum zal de zuidwestelijke helft van het plangebied het plangebied ook geschikt zijn geweest als nederzettingslocatie voor Landbouwers. De van nature voldoende gedraineerde (flanken van) dekzandruggen zullen geschikte landbouwgronden hebben vormden. De dekzandvlakten vormde geschikte graasgronden voor vee. Voor de zuidwestelijke helft van het plangebied geldt dan ook een middelhoge tot hoge verwachting op het voorkomen van archeologische resten uit de perioden Laat-Neolithicum t/m Middeleeuwen. Voor de noordoostelijke helft van het plangebied is de verwachting voor deze perioden laag, met de verwachting dat dit deel van het plangebied altijd te nat/drassig en daarmee onvoldoende geschikt was als bewoningslocatie.

Vanaf de Middeleeuwen vermengt men het zand met plaggen om de akkers vruchtbaarder te maken. Akkerland vormde in de Middeleeuwen en Nieuwe tijd het hart van een areaal intensief gebruikt cultuurland en is tevens het hart van de lokale agrarische samenleving. Aanvankelijk zullen boerderijen en nederzettingen midden in een bouwlandcomplex gestaan hebben, maar om het akkercomplex beter te kunnen bewerken werd vooral in de Middeleeuwen de bebouwing verplaatst naar de randen van de bouwlandcomplexen. De zuidwestelijke helft van het plangebied was in ieder geval vanaf de tweede helft van de 18e eeuw in gebruik als bouwland. De natuurlijke bodem zal hier naar verwachting bedekt zijn met een matig dik tot dik plaggendek. De noordoostelijke helft van het plangebied heeft gedurende de 19e en 20e eeuw voornamelijk een gebruik gekend als grasland/weiland. Hier wordt dan ook geen plaggendek verwacht.   Het aantal uitgevoerde archeologische in de omgeving van het plangebied is tot op heden vrij beperkt en hebben niet geleidt tot het aantreffen van archeologische resten. Het betreffen wel onderzochte terreinen binnen de bebouwde kom van Heino, waar de kans op een verstoorde ondergrond groter is. Het plangebied bevindt zich daarentegen in ruraal gebied met slechts enkele bebouwing. De kans op een intacte bodem wordt daarom groter geacht voor het plangebied. Een tweetal losse vondstmeldingen betreft een geglazuurde steengoed kruik en enkele fragmenten houtskool, aangetroffen tijdens niet-archeologische graafwerkzaamheden. Geraadpleegd historisch kaartmateriaal laat verder zien dat er in de tweede helft van de 18e eeuw in het centraal-zuidelijke deel van het plangebied een boerenerf aanwezig was, dat bekend stond onder de onder de naam Thyshuis. Aan het begin van de 19e eeuw bestond de bebouwing uit een woonboerderij en een naastgelegen schuur. De bestaande woonboerderij is in 1900 is gebouwd. Op dezelfde locatie van de bestaande woonboerderij heeft dus een voorganger gestaan. De bestaande bebouwing binnen het huidige boerenerf in het centraal-zuidelijke deel van het plangebied (Van der Capellenweg nr. 11) is voornamelijk in de tweede helft van de 20e eeuw gebouwd.

Conclusie en advies Het bureauonderzoek toont aan dat er zich in het plangebied mogelijk archeologische waarden kunnen bevinden. Er geldt voor de perioden (Laat-)Paleolithicum t/m Middeleeuwen een middelhoge tot hoge verwachting voor de zuidwestelijke helft en een lage verwachting voor de noordoostelijke helft van het plangebied, op basis van de ligging binnen een (naar het noorden/noordoosten aflopende flank van een) dekzandrug overgaand in een dekzandvlakte. Specifiek voor het centraal-zuidelijke deel van het plangebied, binnen het boerenerf gelegen aan de Van der Capellenweg nr. 11, geldt een hoge verwachting op ondergrondse restanten van voormalige bebouwing (fundering/muurwerk) daterend van vóór 1900 (met name restanten van een voorloper ter plaatse van de bestaande woonboerderij). Op grond van de in dit bureauonderzoek opgestelde archeologische verwachting is binnen het plangebied vervolgonderzoek noodzakelijk om deze te toetsen.

Geadviseerd wordt, vanwege de omvang van het plangebied en dat er binnen (grote delen van) het plangebied nog sprake kan zijn van een (al dan niet gedeeltelijke) intacte bodemopbouw, een aanvullend inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen te laten uitvoeren. Verspreid binnen het plangebied dienen boringen te worden gezet om inzicht te krijgen in de toestand van het bodemprofiel. Tevens dient gekeken te worden naar de aanwezigheid van mogelijke vegetatie- en/of cultuurlagen, die zichtbaar zijn als bodemverkleuringen. Door middel van het verkennend booronderzoek dient te worden vastgesteld of er binnen het plangebied archeologische resten in situ te verwachten zijn.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-xgx-ktey
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-yk-1u3b
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:228418
Provenance
Creator Broeke, EMILE ten
Publisher Econsultancy
Contributor Broeke, EMILE ten; ir. Emile ten Broeke (Econsultancy)
Publication Year 2021
Rights info:eu-repo/semantics/restrictedAccess; License: http://dans.knaw.nl/en/about/organisation-and-policy/legal-information/DANSLicence.pdf; http://dans.knaw.nl/en/about/organisation-and-policy/legal-information/DANSLicence.pdf
OpenAccess false
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Text
Format application/pdf
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (6.239 LON, 52.440 LAT); Netherlands; Heino; Overijssel