Een archeologische begeleiding langs de Oudelandertocht, gemeente Wieringermeer (N.-H.)

Tijdens het veldwerk is een goed beeld van de bodemopbouw verkregen. Op de hele onderzoekslocatie was de bodemopbouw uniform. Onder een bouwvoor van ongeveer 60 cm dik lag hier en daar nog een intact laagje veraard veen dat waarschijnlijk ontstaan is bij de inpoldering van de Wieringermeer in 1927. Onder dit veenlaagje lag een 1,5 m dik pakket zwak siltige, blauwgrijze klei. In dit pakket zijn duidelijk rietresten te onderscheiden. Vanaf 1 m komen ook schelpen voor in het kleipakket. Dit pakket afzettingen behoort tot de Formatie van Naaldwijk in het Laagpakket van Walcheren. Onder dit kleipakket lag een 30 cm dik veenpakket. Deze lag in de hele sleuf op een diepte van ongeveer 6,2m−NAP. Dit veenpakket betreft het Hollandveen (Formatie van Nieuwkoop). Om een andere interpretatie van deze veenlaag uit te sluiten is een monster uit deze laag 14C gedateerd. Deze datering had als uitkomst 4810±40 BP en bevestigt de interpretatie als Hollandveen. Op een aantal plaatsen is deze veenlaag doorsneden door kreken. De kreekafzettingen bestaan uit iets grover materiaal dan het kleipakket en zijn soms zelfs als zandig te classificeren. Onder het veenpakket werd het vlak aangelegd en dit was tevens de bodem van de benodigde sleuf voor de gasleiding. Dit pakket bestond tevens uit zwak siltige klei met gereduceerde plantenresten en schelplaagjes. Dit kleipakket was grijsblauw van kleur en valt onder het Laagpakket van Wormer. Tijdens het veldwerk zijn geen archeologische sporen waargenomen. Wel zijn in het kleipakket, ongeveer 25 – 30 cm onder de onverstoorde veenlaag, een aantal gefossiliseerde walvisbotten en enkele stukken hout aangetroffen. Gezien de datering van het veen hebben deze vondsten dus een minimale ouderdom van 4810±40 BP. Het botmateriaal zelf bleek niet dateerbaar. Skeletresten van mariene zoogdieren zijn veelal zeer poreus en in dit materiaal was er niet genoeg organische stof overgebleven om te worden gedetermineerd. De botfragmenten vertegenwoordigen minimaal dertien losse wervelschijven en drie ribben. De meest complete exemplaren zijn afgebeeld in afb. 2. De gecombineerde vondst van delen van wervels en ribben geeft aan dit hier sprake is van het thoracale deel van het axiale skelet, oftewel de wervelkolom ter hoogte van de borst. De wervelschijven zijn ruwweg 25 – 30 cm lang en 30 – 35 cm breed. Opvallend is dat alleen de wervelschijven zijn aangetroffen; er zijn nergens delen van wervellichamen waargenomen. De wervellichamen waren blijkbaar nog niet genoeg verbeend om in de bodem bewaard te blijven. Dit feit, samen met de constatering dat de wervelschijven nog niet met het wervellichaam vergroeid waren, geeft aan dat we te maken hebben met een zeer jong dier. Determinatie van de resten is moeilijk aangezien wervels en ribben nogal aspecifiek zijn. Wel is duidelijk, gezien de afmetingen van de wervelschijven, dat we te maken hebben met een grote walvis, temeer daar het zelfs nog een jong dier betreft. Hiervoor komen twee soorten in aanmerking: de noordkaper (Eubalaena glacialis) of de grijze walvis (Eschrichtius robustus). De noordkaper (ook wel right whale) werd tot in recente tijden bejaagd in de Noordzee en vormde vanaf de Middeleeuwen de belangrijkste buit bij de walvisvangst. Het is een zeer grote walvis die tot 18 m lang kan worden en daarbij rond de 100 ton weegt. Van de grijze walvis, een soort die tot 16 m lang en tot 36 ton zwaar kon worden, is de Noord-Atlantische populatie uitgestorven. Het zeegebied bij Noord-Holland en in de Zuiderzee wordt verondersteld het broedgebied te zijn geweest van deze soort. Een van de hypotheses voor het uitsterven van de grijze walvis is dat deze in het broedgebied is bejaagd door de mens. Vergelijking met materiaal in het Natuurhistorisch Museum Leiden (Naturalis) geeft aan dat de wervelschijven van de noordkaper over het algemeen vrij rond zijn en die van de grijze walvis ovaler. Dit zou er op kunnen wijzen dat deze resten van de grijze walvis afkomstig zijn. De herkomst van deze botten is niet met zekerheid te achterhalen. Vermoedelijk is het jonge dier gestrand. Het gebied waarin de resten zijn gevonden maakte deel uit van een waddenachtig gebied met kwelders, ondiepe gedeeltes en kreken. Het onderzoek van het hout, gevonden bij de walvisresten, geeft aan dat dit mogelijk is aangespoeld dan wel is opgewoeld. Op de botresten zijn geen slacht- of knaagsporen gevonden die er op kunnen wijzen dat het dier mogelijk is gejaagd. Indien het een natuurlijke stranding is geweest, kan worden verondersteld dat het door een storm op de kust is gedreven. Nadat het karkas was verrot zullen delen van het skelet zijn weggeslagen en verspoeld door de zee. Het deel van het dier dat van oorsprong het zwaarst is geweest, de romp,zal hierbij de meeste kans hebben gehad om te blijven liggen. Houtresten J.N. Bottema-Mac Gillavry Zoals vermeld zijn bij de walvisbotten enkele fragmenten van hout gevonden. Het betreft een lang stuk tak en vijf stukken hout van eenzelfde tak. Het eerstgenoemde stuk tak heeft geen bast, is 51 cm lang en heeft een doorsnede van 4,5 tot 5 cm. Het hout is aan de buitenkant geelbruin, van binnen naar zwart neigend en hard. Microscopisch onderzoek toont aan dat het een conifeer betreft. Hoewel de houtbestanddelen ernstig zijn verweerd zodat details moeilijk te zien zijn, is het toch als Picea abies (fijnspar) gedetermineerd.2 Picea kwam in de betreffende periode niet in Nederland voor. Het hout kan uit Scandinavie afkomstig zijn en als drijfhout zijn aangespoeld. Het kan echter ook ouder zijn: picea kwam wel in Nederland voor in het Eemien, een warme periode (interglaciaal) voor de laatste ijstijd. Hout uit die periode ligt hier en daar in diepe veenlagen. Het kan door golfwerking zijn losgewoeld en vervolgens in de kleilaag terecht zijn gekomen. De overige stukken hout zijn afkomstig van eenzelfde tak met een doorsnede van ca 5 cm.3 Dit hout is nog slechter geconserveerd, maar is uiteindelijk gedetermineerd als Fraxinus excelsior (es).4 Fraxinus kwam al sinds 6500 v. Chr. (Weeda et al. 1999) voor in de noordelijke kleigebieden en kan lokaal zijn voorgekomen. Dit hout kan echter evenzogoed zijn aangespoeld.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-xyp-rfw5
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-cw6-9bh
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:31623
Provenance
Creator Archaeological Research en Consultancy; Stokkel, P.J.A.; Bottema-MagGillavry, N.; Buitenhuis, H.
Publisher ARC bv
Contributor ARC bv
Publication Year 2010
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; License: http://creativecommons.org/publicdomain/zero/1.0; http://creativecommons.org/publicdomain/zero/1.0
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Dataset
Format csv; mapinfo / mid en mif; application/pdf; image/jpeg
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (5.028 LON, 52.760 LAT); Ouderlandertocht; Lambertschaag; Wieringermeer; Noord-Holland