In opdracht van Waterschap Limburg heeft Geonius Archeologie in maart 2022 een archeologisch bureauonderzoek en IVO-O verkennende fase door middel van boringen uitgevoerd voor het plangebied Hegge te Schinnen, gemeente Beekdaelen. Aanleiding voor het uitvoeren van het onderzoek is de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de aanleg van een buffer, de aanleg van een greppel en het aanleggen van watergeleidingen. Het plangebied bevindt zich grotendeels op een lösswand en raakt langs westelijke zijde aan een holle weg en aan oostelijke zijde aan een droogdal. Deelgebied D bevindt zich op een afbraakwand. Binnen het plangebied kunnen polder- en ooivaaggronden, ontwikkeld in lichte zavel en siltige leem voorkomen, maar ook terras- en lösshellinggronden. In het verleden is het plangebied hoofdzakelijk in gebruik geweest als bouwland, tuin en boomgaard. Binnen het plangebied komen graften voor. Het plangebied bevindt zich aan de hellingzijde van deze graften. Naar verwachting zullen ter plaatse van de voormalige boomgaarden plaatselijk diepere verstoringen voor kunnen komen, in de overige delen zal de bodem naar verwachting tot ca. 40 cm -mv geroerd zijn, waardoor eventueel archeologische waarden relatief goed geconserveerd zullen zijn. In de directe omgeving van het plangebied zijn hoofdzakelijk vindplaatsen uit de Romeinse tijd, Middeleeuwen en Nieuwe tijd bekend. Daarnaast ligt het plangebied deels binnen een cluster oude bebouwing daterend uit de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd. Op basis van bekende archeologische vindplaatsen, landschappelijke situering en historisch kaartmateriaal is voor het plangebied een lage archeologische verwachting voor de perioden Laat-Paleolithicum, Mesolithicum, Neolithicum, Bronstijd en IJzertijd opgesteld. Voor de perioden Romeinse tijd tot en met Nieuwe tijd geldt een middelhoge verwachting. Daarnaast kan verspoeld vondstmateriaal afkomstig van de hoger gelegen plateaus binnen het plangebied verwacht worden. Binnen het plangebied werden poldervaaggronden, ooivaaggronden (colluviaal) en terras- en lösshellinggronden verwacht. Tijdens het booronderzoek zijn zoals verwacht colluviale afzettingen en hellingen- en vaaggronden aangetroffen, waarin plaatselijk bodemvorming door in- en uitspoeling plaats heeft gevonden. Hierdoor werd in het merendeel van de boringen een B- of Bt-horizont waargenomen. De top van de EB-, AB-,B-, Bt- of BC-horizont bevindt zich op een diepte variërend tussen 30 en 200 cm -mv (72,91 en 80,6 m + NAP). De bodem binnen het plangebied blijkt relatief intact te zijn, derhalve dient de gespecificeerde verwachting niet aangepast te worden, met uitzondering van het deelgebied A. Tijdens het booronderzoek bleek dit deelgebied een relatief natte context te hebben, waardoor dit deelgebied niet interessant voor bewoning wordt geacht. Derhalve kan voor deelgebied A de gespecificeerde verwachting bijgesteld worden naar laag voor alle perioden. Wel kunnen hier nog losse vondsten gerelateerd aan natte contexten verwacht worden. Ter plaatse van de watergeleidingen (deelgebied B-C) is in bijna alle boringen een relatief intacte bodem aangetroffen, die vanaf een diepte van 30 cm -mv voor kan komen. Bij het uitgraven van de watergeleidingen (ca. 70 cm diep) kunnen dus eventueel aanwezige archeologische waarden verstoord of vernietigd worden, hier wordt vervolgonderzoek in de vorm van archeologische begeleiding (IVO-P variant archeologische begeleiding) aanbevolen. Ter plaatse van deelgebied A werden vaaggronden aangetroffen, waarvan niet met zekerheid gesteld kon worden of het om colluviale afzettingen ging of löss in situ. Vanwege de relatief natte context in dit deelgebied wordt de kans op het verstoren van archeologische waarden tijdens de geplande ingrepen laag ingeschat, echter vanwege het mogelijk voorkomen van losse vondsten gerelateerd aan natte contexten wordt hier geadviseerd een veldinspectie of extensieve archeologische begeleiding uit te laten voeren. De rapportage is ter goedkeuring voorgelegd aan het bevoegd gezag, deze onderschrijft bovenstaand advies.