Gespecificeerde archeologische verwachting Op basis van het archeologisch bureauonderzoek heeft het plangebied een middelhoge verwachting op het voorkomen van archeologische resten uit alle archeologische perioden vanaf het Laat-Paleolithicum, vanwege de verwachte ligging van het plangebied op een west-oost georiënteerde daluitspoelingswaaier. Deze daluitspoelingswaaier zal in principe al een gunstige ligging hebben gehad voor Jagers-Verzamelaars (Laat-Paleolithicum t/m Vroeg-Neolithicum) als tijdelijke nederzettingslocatie (jachtkampementen). Ook voor Landbouwers had het plangebied een gunstige ligging. Er was voldoende areaal aan goed ontwaterde gronden aanwezig voor landbouw, terwijl het nabijgelegen beekdal van de Wenumsche Beek een natuurlijke bron voor water was. Het plangebied ligt wel in een landschap waar bodems zijn ontwikkeld met een relatief lage natuurlijke vruchtbaarheid, op grond waarvan mag worden verondersteld dat deze tot de ‘perifere gebieden’ voor prehistorische en latere landbouwactiviteiten moeten worden gerekend. Het plangebied heeft buiten de oude bouwlandcomplexen van Wenum Wiesel gelegen en maakte in eerste instantie deel uit van een heidegebied en later van een perceel aangeplant bos. Het bestaande erf is in 1900 ontstaan, met de bouw van de bestaande woning/woonboerderij. Gedurende de 20e eeuw heeft uitbreiding van bebouwing plaatsgevonden, voornamelijk in de vorm van schuren/veestallen (voor pluimvee). Tot op heden zijn er in de omgeving van het plangebied ook in zeer beperkte mate vondstmeldingen gedaan.

Resultaten inventariserend veldonderzoek Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, gecombineerd verkennende en karterende fase) blijkt dat alleen nog ter plaatse van de zuidoostelijke strook van het plangebied sprake is van een merendeels intacte bodemopbouw, bestaande uit een circa 40 cm dikke humeuze bouwvoor met hieronder nog een intact deel van de Bhs- en BC-horizont van de oorspronkelijke haarpodzolbodem. De overgang naar C-horizont bevindt zich op een diepte van circa 75 cm -mv. Binnen het merendeel van het plangebied/huidige erf zijn echter geroerde/omgewerkte lagen grond aangetroffen tot gemiddeld 85 cm -mv, meest waarschijnlijk ten gevolge van de huidige inrichting van het erf. Geroerde brokken van oorspronkelijke haarpodzolbodem zijn hierin nog wel zichtbaar, echter de overgang naar de onderliggende C-horizont is scherp. Het oorspronkelijk moedermateriaal betreft daluitspoelingswaaierafzettingen (sneeuwsmeltwaterafzettingen).

Conclusie Geconcludeerd wordt vanuit de verkennende fase van het booronderzoek dat het archeologisch potentiële vondstniveau binnen het merendeel plangebied al is verstoord/vergraven en is binnen deze delen van het plangebied het potentiële sporenniveau al in sterke mate aangetast. Ondiep doorlopende sporen (indien aanwezig) zullen al zijn verstoord/vergraven. Hooguit restanten van dieper doorlopende sporen kunnen nog in de intacte delen van de C-horizont worden aangetroffen. De informatiewaarde in dit deel van het plangebied van een eventueel aanwezige archeologische vindplaats is daarmee beperkt tot deze diepe doorlopende sporen. Voor deze delen van het plangebied wordt dan ook geconcludeerd dat de middelhoge archeologische verwachting voor de Steentijd (Jagers-Verzamelaars, Late-Prehistorie (Landbouwers) en Middeleeuwen bijgesteld dient te worden tot een lage verwachting voor alle perioden.

Alleen langs de zuidoostelijke strook van het plangebied zijn de bodemverstorende ingrepen beperkt gebleven, waardoor hier het archeologisch potentiële sporenniveau is nog wel merendeels intact aanwezig zal zijn. Voor dit deel wordt geconcludeerd dat de middelhoge archeologische verwachting voor de Steentijd (Jagers-Verzamelaars, Late-Prehistorie (Landbouwers) en Middeleeuwen behouden dient te blijven (zie figuur 19). Voor de periode Nieuwe tijd (tot 1900, ontstaan van het huidige (boeren(erf)) was de verwachting al laag.

Advies Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek wordt door Econsultancy de aanbeveling gedaan om in eerste instantie een vervolgonderzoek uit te laten voeren in de vorm van een karterend en waarderend proefsleuven onderzoek in de zuidoostelijke strook van het plangebied. In dit deel van het plangebied is de natuurlijke bodemopbouw vanaf circa 40 cm onder het maaiveld intact en zal het archeologische potentiële sporenniveau nog merendeels intact aanwezig zijn. Bij een proefsleuvenonderzoek dienen verspreid over dit deel van het plangebied sleuven gegraven te worden met als doel om eventuele archeologische waarden te karteren en waarderen. Voor dit onderzoek dient een door de bevoegde overheid (gemeente Apeldoorn) goedgekeurd Programma van Eisen te zijn opgesteld waarin is vastgelegd waaraan het onderzoek moet voldoen. Op basis van de resultaten van dit proefsleuven onderzoek kan worden bepaald of een vervolgonderzoek nodig is voor (delen van) het gehele plangebied.

Bovenstaand advies is van Econsultancy. De resultaten van onderhavig onderzoek dienen te worden beoordeeld door de bevoegde overheid (gemeente Apeldoorn). De bevoegde overheid neemt vervolgens een besluit. Mochten tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).