In opdracht van het Kinder- en Jeugdpsychiatrisch ziekenhuis Karakter heeft BAAC bv een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd in het plangebied Horalaan 5 te Ede. Er zijn in totaal vijf proefsleuven aangelegd, met een lengte van circa 20 m en een breedte van 4 m. Op deze wijze is 420 m2 onderzocht. De aanleiding voor het onderzoek was de geplande herinrichting van het terrein. Voor het plangebied is in december 2010 een bureauonderzoek en in april-juni 2012 een inventariserend veldonderzoek verkennende fase in de vorm van boringen uitgevoerd. Uit in de omgeving bekende archeologische vindplaatsen blijkt dat het gebied met name in de late prehistorie werd bewoond (laat-neolithicum tot en met ijzertijd, ca. 5300 tot 12 voor Chr.). Het huidige onderzoek omvat twee locaties binnen het plangebied. Andere te ontwikkelen locaties zijn vooralsnog ontoegankelijk voor onderzoek en/of zijn reeds onderworpen aan een karterend/waarderend booronderzoek, op basis waarvan geen belangrijke archeologische resten in deze terreinen meer worden verwacht. In de onderzochte bouwvlekken 1 en 2 kunnen archeologische sporen en vondsten uit de periode vanaf het laat-neolithicum tot en met de Romeinse tijd voorkomen.
Hoewel bij het onderzoek is gebleken dat de ondergrond grotendeels intact is, zijn er slechts in beperkte mate archeologische grondsporen aangetroffen. Wel bleek het bovenste deel van de bodemopbouw vaak verstoord. In de overige proefsleuven was nog een 20 tot 40 cm dikke B-horizont aanwezig. De grondsporen zijn onder te verdelen in twee groepen: in de eerste plaats een viertal paalkuilen in proefsleuf 1 en in de tweede plaats een tweetal brandkuilen in de proefsleuven 4 en 5. Drie van de paalkuilen in proefsleuf 1 vormen een korte rij die mogelijk deel uitmaakt van een structuur, wellicht een zespalige spieker. De vierde paalkuil is alleen in het profiel waargenomen. Overige sporen en vondstmateriaal ontbreken, hoewel dit een gevolg zou kunnen zijn van de verstoring van de bodem tot in de C-horizont ter plaatse. De datering van de sporen is onduidelijk door het ontbreken van vondstmateriaal en de afwezigheid van informatie over hun stratigrafi sche ligging. Hun vrij lichte vulling en de diffuse begrenzing wijzen wel op een aanzienlijke ouderdom, vermoedelijk pre-middeleeuws. De vorm en vulling van beide brandkuilen in de proefsleuven 4 en 5 is in overeenstemming met een functie als meiler. Vondstmateriaal is ook in deze sporen niet aangetroffen. Het is zeer aannemelijk dat de beide meilers niet tot een nederzettingsterrein behoren. Meilers zullen onder andere vanwege de rookoverlast waarschijnlijk op geruime afstand van een nederzetting zijn aangelegd, vermoedelijk in de nabijheid van de kapplaats van het hout.
De geringe spoordichtheid, de aard van de aangetroffen sporen en het ontbreken van vondstmateriaal maakt het aannemelijk dat het plangebied in het verleden slechts extensief is gebruikt voor zogenaamde off-site activiteiten als de productie van houtskool, het weiden van vee of akkerbouw. De bij het booronderzoek aangetroffen mogelijke akkerlaag wijst mogelijk op het laatste. De datering van deze activiteiten blijft onzeker, maar deze vonden vermoedelijk plaats in de late prehistorie, de Romeinse tijd of de vroege middeleeuwen.
Gezien de geringe zeldzaamheid en informatiewaarde van de aangetroffen vindplaats acht BAAC bv deze niet behoudenswaardig. nabijheid van de kapplaats van het hout.
