In opdracht van de gemeente Heumen heeft ACVU-HBS in 2009 en 2010 een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in het plangebied Overasselt-Schoonenburg. De gemeente is voornemens om binnen het plangebied de nieuwbouw te realiseren van een klein bedrijventerrein. Tijdens de werkzaamheden die hiermee gepaard zullen gaan kunnen eventueel aanwezige archeologische resten verstoord worden. Dit proefsleuvenonderzoek had als doel het waarderen en begrenzen van de tijdens het booronderzoek gekarteerde vindplaatsen. Hierbij ging het om een vindplaats uit de Bronstijd en de IJzertijd/Romeinse tijd. Tijdens de analyse van de gegevens is gebleken dat er binnen het plangebied aan de noordzijde van de Schoonenburgseweg vermoedelijk sprake is van een drietal vindplaatsen. Ten eerste zijn er vondsten aangetroffen over het gehele plangebied die worden gedateerd in de Bronstijd tot en met de IJzertijd. Sporen uit deze periode zijn niet aangetroffen. Vervolgens is er in de restgeul in het noordelijk deel van het plangebied een waterput aangetroffen die behoort tot een (kleine) nederzetting uit de IJzertijd. Omdat de eerder genoemde vondsten zich relatief ver van deze put zijn gevonden wordt er vanuit gegaan dat het hier twee verschillende vindplaatsen betreft. Tot slot zijn er nog verschillende sporen aangetroffen van een nederzetting uit Late IJzertijd/ Romeinse tijd. Van deze nederzetting kunnen we met vrij grote zekerheid stellen dat hij zich tot buiten de grenzen van het plangebied uitstrekt. In het plangebied ten zuiden van de Schoonenburgseweg zijn sporen en vondsten aangetroffen die vermoedelijk behoren tot een nederzetting uit de Bronstijd/IJzertijd. Voor zowel de sporen als de vondsten in de beide plangebieden geldt dat de conservering redelijk tot goed is. Drie van de vier vindplaatsen worden op basis van de verschillende beschikbare gegevens als behoudenswaardig aangemerkt. Slechts de vindplaats uit de Bronstijd wordt niet als behoudenswaardig gezien. Dit vooral omdat duidelijke sporen uit deze periode ontbreken. Indien behoud in situ van de overige vindplaatsen niet meer mogelijk blijkt wordt het bevoegd gezag geadviseerd om vervolgonderzoek te laten plaatsvinden in de vorm van een opgraving.
