Naar aanleiding van het voornemen om een terrein ten westen van het bedrijventerrein WFO/ABC bij Zwaagdijk-Oost te ontwikkelen als bedrijventerrein, heeft Archaeological Research and Consultancy (ARC bv) opdracht gekregen van dhr. Reurink (WFO/ABC) tot een archeologisch inventariserend onderzoek door middel van grondboringen. Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 17 en 18 mei 2004 en is uitgevoerd door dr. H. Buitenhuis, dhr. B. Schomaker en mw. drs. M. Essink. Op 21 sept 2004 heeft een tweede reeks boringen plaatsgevonden. Na de rapportage over deze boringen is vastgesteld dat er nog een terrein diende te worden onderzocht. Dit laatste booronderzoek heeft plaatsgevonden op 5 april 2005 en is uitgevoerd door dr. H. Buitenhuis en mevr. drs. H. Halıcı. Het doel van het onderzoek was het vaststellen van de archeologische waarden van het terrein.
Gezien de bodemopbouw en het ontbreken van archeologische indicatoren wordt de kans om op het terrein archeologische overblijfselen aan te treffen gering geacht. Daarom is na de eerste twee fasen van het onderzoek aanbevolen dat er geen bezwaren zijn voor het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. In de derde fase van het booronderzoek is er vooral gekeken naar de bodemopbouw en eventuele archeologica op het meest westelijke deel van het terrein, in relatie met het archeologisch monument nr. 4925. Uit dit onderzoek zijn geen aanwijzingen gekomen die wijzen op een directe relatie van het gebied met dat van het monument. Alleen de inversierug ten noorden van het monument zou een relatie kunnen hebben met het monumentgebied, maar is in de top verstoord. Op basis van deze gegevens lijkt er geen bezwaar tegen de voorgenomen activiteiten op dit terein deel. Wel is de strook bij de boorpunten 54 tot en met 60 een archeologisch monument. Om hier bodemverstorende activiteiten te kunnen ontwikkelen dient hier voor toestemming te worden verkregen van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek te Amersfoort.
De recente resultaten van de archeologische opgraving Wervershoof, direct ten oosten van het onderzochte gebied, hebben aangetoond, dat daar in een vrijwel identieke situatie, wel bewoningsresten uit de Midden en Late Bronstijd zijn aangetroffen. Het is mogelijk, dat dit patroon zich tot het onderzoeksgebied heeft uitgestrekt. Er wordt daarom op gewezen dat het wettelijk is verplicht eventuele sporen of andere archeologische indicatoren die worden aangetroffen, onverwijld te melden aan het bevoegd gezag.
