Eindrapportage archeologisch vooronderzoek (6775.001) Verhuizensestraat (ong.) te Ingen

Gespecificeerde archeologische verwachting bureauonderzoek Op basis van het archeologisch bureauonderzoek heeft het plangebied een hoge verwachting voor het voorkomen van archeologische resten uit de perioden vanaf de Late-IJzertijd. In de Midden-IJzertijd kwam het plangebied geheel binnen de stroomgordel van Ingen te liggen. Deze meandergordel was actief van circa 400 voor Chr. tot 390 na Chr. (Midden-IJzertijd t/m Laat-Romeinse tijd) en zal oudere afzettingen (oudere komafzettingen en de top van de Pleistocene rivierafzettingen) hebben geërodeerd. Zeker vanaf de Late-IJzertijd zal het plangebied geschikt zijn geweest voor bewoning. De ligging op een oeverwal dan wel een kronkelwaardrug gaf de beschikking van voldoende areaal bouwland (akkergronden) en het houden van vee, en daarmee de ontwikkeling van een nederzetting((s)complex). In het uiterst zuidoostelijke deel van het plangebied is navolgend nog de stroomgordel van Lienden actief geweest, van circa 50 tot 750 na Chr. (Midden-Romeinse tijd t/m Vroege-Middeleeuwen) en deze heeft ter plaatse een restgeul achtergelaten die navolgend is verland. Vooral ten westen en noorden van het plangebied zijn tijdens de bodemkartering in de jaren ’50 en ’60 van de 20e eeuw ook veldkarteringen uitgevoerd. De aangetroffen maaiveldvondsten laten zien dat het gebied rijk is aan archeologisch vondstmateriaal. Historisch kaartmateriaal laat zien dat het plangebied in ieder geval vanaf het begin van de 19e eeuw in agrarisch gebruik was en tot op heden is gebleven. Er zijn geen aanwijzingen dat het plangebied heeft behoort/heeft gelegen binnen de begrenzing van een historisch erf. Voor de periode Nieuwe tijd is de archeologische verwachting dan ook laag. Er zouden reeds diepploegwerkzaamheden zijn uitgevoerd die reiken tot circa 50 cm -mv.

Resultaten inventariserend veldonderzoek De resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) laat goede overeenkomsten zien met de in het bureauonderzoek beschreven paleogeografische ontwikkeling van het plangebied. In het merendeel van het plangebied komen oeverwal- op kronkelwaardafzettingen voor die doorlopen tot een diepte van gemiddeld 100 cm -mv, waarna vervolgens beddingafzettingen voorkomen die eveneens tot de stroomgordel van Ingen horen. Een aantal boringen zijn gezet binnen kronkelwaardgeulen. Binnen het merendeel van het plangebied is een uitbouwfase van een kronkelwaardsysteem, gevormd tijdens de actieve fase van de Ingen stroomgordel, in noordelijke richting goed bewaard gebleven. In het uiterst zuidoostelijke deel van het plangebied komen tot grotere diepte restgeulafzettingen voor. Direct onder de restgeulafzettingen is goed zichtbaar dat de top van de beddingafzettingen grindrijk is. Dit betreft een zogenaamde channel lag, een erosieve, grindrijke laag die achterbleef toen de geul werd verlaten. Deze beddingafzettingen zullen zijn gesedimenteerd tijdens de actieve fase van de stroomgordel van Lienden. De bodemopbouw laat verder zien dat er binnen het plangebied geen grootschalige en/of diepgaande bodemverstorende ingrepen zijn uitgevoerd. Er is alleen sprake van een huidige bewerkte bouwvoor van circa 40 cm dik. Het aanwezige intacte bodemprofiel betreft een kalkhoudende ooivaaggrond.

Tijdens het aflopen van het terrein om de boringen te zetten zijn verspreid over het gehele terrein aan het maaiveld fragmenten aardewerk aangetroffen. Het gaat om diverse fragmenten aardewerk uit de Romeinse tijd, waaronder ruwwandig, gladwandig en grijs aardewerk. Ook zijn er drie fragmenten Paffrath aardewerk aangetroffen daterend uit het einde van de Vroege-Middeleeuwen dan wel het begin van de Late-Middeleeuwen. In het bodemprofiel is vanuit de gezette boringen geen laag aangetroffen dat kan duiden op een archeologische laag/was geen potentiële archeologische laag zichtbaar. De mogelijkheid bestaat dat deze omgewerkt is in de huidige bouwvoor die sowieso in de afgelopen decennia bloot heeft gestaan aan bodembewerking/ploegwerkzaamheden. Dit zou ook de aangetroffen oppervlaktevondsten verspreid over het plangebied kunnen verklaren.

Conclusie Geconcludeerd wordt, op basis van de intacte bodemopbouw (afgezien van de huidige bouwvoor) en daarmee van het potentiële archeologisch sporenniveau direct onder de huidige bouwvoor (van 40 cm dik), dat het plangebied zijn hoge verwachting behoud op het voorkomen van archeologische resten en/of sporen daterend vanaf de Late-IJzertijd. De aangetroffen bodemopbouw laat zien dat er geen recente en diepgaande bodemverstoringen/vergravingen hebben plaatsgevonden binnen het plangebied, waardoor archeologische resten (binnen sporen) onder de huidige/bewerkte bouwvoor van gemiddeld 40 cm dik dan ook nog in situ kunnen worden verwacht. De oppervlaktevondsten zijn tevens aanwijzingen voor de aanwezigheid van (een) archeologische vindplaats(en) binnen het plan-gebied.

Door de voorgenomen ingreep (aanleg van een boomkwekerij, waarbij voor de aanplant van bomen graafwerkzaamheden zullen worden uitgevoerd tot een diepte van circa 50 cm -mv) zal het potentiële archeologisch sporenniveau worden verstoord. Bescherming hiervan is mogelijk door ophoging van het gehele plangebied met een laag grond die minimaal 10 cm dik is, waardoor bodemingrepen beperkt zullen blijven tot de huidige/bewerkte bouwvoor van gemiddeld 40 cm dik.

Advies Op grond van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt door Econsultancy de aanbeveling gedaan om, ten aanzien van behoud van eventueel aanwezige archeologische waarden, binnen het plangebied géén bodemverstorende ingrepen uit te voeren die dieper gaan dan de huidige/bewerkte bouwvoor van gemiddeld 40 cm dik. Op basis van de geplande bodemingrepen tot een diepte van circa 50 cm -mv is dit mogelijk door bijvoorbeeld ophoging van het gehele plangebied met een laag grond die minimaal 10 cm dik is.

Bij een niet aangepaste uitvoering van de huidige plannen wordt geadviseerd een vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Omdat oppervlaktevondsten zijn gedaan verspreid over het gehele plangebied, wordt geadviseerd het vervolgonderzoek uit te laten voeren in de vorm van een IVO karterende en waarderende fase, proefsleuven (IVO-P), waarmee kan worden bepaald of er sprake is van (een) archeologische vindplaats(en) binnen het plangebied en zo ja, wat de waarde hiervan is (van behoudenswaardige kwaliteit of niet). Archeologisch onderzoek dient dan plaats te vinden op basis van een door de gemeente Buren goedgekeurd PvE.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-275-tas5
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-bf-90tr
Related Identifier https://doi.org/10.17026/dans-x7g-sjtw
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:100243
Provenance
Creator Broeke, E.M. ten
Publisher Data Archiving and Networked Services (DANS)
Contributor Econsultancy BV
Publication Year 2018
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; License: http://creativecommons.org/licenses/by/4.0; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Text
Format application/pdf
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (5.498 LON, 51.960 LAT); Verhuizensestraat; Ingen; Gemeente Buren; Gelderland