Er is geboord tot 20 centimeter in het beddingzand, dat de basis van alle boringen vormt. Dit beddingzand bestaat uit een 10-50 centimeter dikke laag matig grof zand met kleine, afgeronde kiezeltjes. Binnen deze laag is een duidelijke fining-upwards zichtbaar. De top van dit zand ligt op een diepte van 1,10 – 1,70 m. –mv. Dit komt overeen met de verwachting uit het bureauonderzoek. Echter ligt er onder deze laag een dun laagje klei, en tot 200 centimeter –mv fijn zand. Deze afwisseling is kenmerkend voor een crevasse-geul, waar soms water stroomt maar soms stilstaat.
Dit pakket wordt afgedekt door een grijze laag zwak zandige, siltige klei of zeer fijn, siltig zand, wat geïnterpreteerd wordt als een oeverafzetting. Deze laag heeft een roestige kleur (afbeelding 3.1), wat aangeeft dat de bodem tot deze diepte is geoxideerd (tot 1,60 m. –mv).
De oeverafzettingen worden afgedekt door een 30-80 centimeter dikke laag roest-grijze komklei. Alleen ter plekke van boring 4 is de pure komklei afwezig maar bevat de klei een fractie silt. Deze siltachtige kleilaag ligt bovenop de komafzettingen in de andere boringen. De top van het bodemprofiel bestaat uit een laag opgebracht, puin-rijk zand in alle boringen.
Vanaf het moment dat de stroomgordel van Ressen niet meer actief is vormt deze een aantrekkelijke vestigingslocatie. Nederzettingsresten uit de midden-bronstijd en met de nieuwe tijd bestaan niet alleen uit fragmenten aardewerk, maar ook uit diepere sporen zoals paalgaten en afvalkuilen. Eventuele archeologische resten uit deze periode waren te verwachten aan de top van de beddingafzettingen tot en met het maaiveld en zijn mogelijk nog intact. Ondanks de komklei-laag heeft bodem-oxidatie plaatsgevonden in deze gehele laag, waardoor eventuele organische resten in deze laag kunnen zijn gedegradeerd. Daarnaast zijn tijdens het karterende booronderzoek geen archeologische resten of indicatoren aangetroffen, die wijzen op de aanwezigheid een vindplaats uit deze periode. Daarom kan de verwachting om archeologische waarden uit de perioden midden-bronstijd tot en met de nieuwe tijd aan te treffen voor het plangebied naar laag worden bijgesteld.
