De aanleiding tot het onderzoek was de realisatie van een extra uitwaterleiding tussen de riolering in de Noordstraat en het Uitwateringskanaal ten westen ervan. Hiertoe is een sleuf gegraven met een breedte van circa 3,22 meter aan de bovenzijde en 1,42 meter aan de onderzijde. Ter hoogte van de nog bestaande vestingwal is deze sleuf verbreed tot circa 5,25 meter.

In het kader van de benodigde omgevingsvergunning werd eerder een Archeologisch Bureauonderzoek en een Inventariserend Veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd. Op basis van de resultaten van dit onderzoek, en de breedte van de voorziene ontgraving, heeft de bevoegde overheid besloten dat Archeologische Begeleiding van de civiele graafwerkzaamheden binnen een deel van het plangebied noodzakelijk is, meer specifiek het doorsnijden van de vestingwal.

Het doel van de opgraving was het ex-situ veiligstellen (documenteren van gegevens en veiligstellen van vondsten en monsters) van de resten van de wal die door de aanleg van de leiding werden verstoord en die van belang zijn voor de kennisvorming over het verleden.

Voor het onderzoek gold een hoge verwachting op het aantreffen van resten van de vestingwerken uit de Nieuwe tijd (vanaf de 17de eeuw). Deze verwachting is volledig bevestigd. Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de zuidelijke vestingwal van het vestingwerk gelegen is op een natuurlijke strandwal. Deze oorspronkelijke strandwal is iets opgehoogd en aan de oost- en westzijde aangepast, zodat een vestingwal werd verkregen. Aan het einde van de vorige eeuw is de oostzijde van de wal verbreed en verhoogd.