InleidingIn opdracht van Van Os Architecten heeft RAAP in februari 2020 een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) uitgevoerd voor het plangebied Strabrecht 19 te Heeze (gemeente Heeze-Leende).ResultatenVolgens het bureauonderzoek ligt het plangebied relatief hoog en droog in het landschap, op een glooiing van een beekdalzijde. Het ligt op de overgang van een hoger gelegen gebied met dekzandruggen in het westen, naar het beekdal van de Kleine Dommel in het oosten. Op basis van de bodemkaart wordt voor het plangebied een hoge zwarte enkeerdgrond verwacht, die gekenmerkt wordt door een zogenaamd esdek van minimaal 50 cm dik. Onder het esdek kan nog (resten van) een podzol aanwezig zijn. Het plangebied was in het begin van de 19e eeuw al bewoond en lag aan de historische weg Strabrecht. De lintbebouwing die langs deze weg aanwezig was maakte deel uit van de historische kern van Strabrecht.Op basis van het bureauonderzoek kunnen binnen het plangebied nederzettingsresten van jager - verzamelaars (middelhoge archeologische verwachting) en landbouwers (hoge archeologische verwachting) worden verwacht, mede dankzij de (relatief) hoge en droge landschappelijke ligging . In het bijzonder is er een hoge archeologische verwachting voor nederzettingsresten vanaf de Volle Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd, vanwege de ligging in de historische kern van Strabrecht en de aanwezigheid van een historische bebouwing in het plangebied. Resten uit de Middeleeuwen en eventueel vroeger kunnen direct onder het esdek worden verwacht, terwijl sporen uit de Nieuwe Tijd al direct onder het maaiveld aanwezig kunnen zijn.Uit het booronderzoek blijkt dat de bodemopbouw hoofdzakelijk wordt gekenmerkt door een esdek van circa 75 cm dik. Deze bestaat uit matig siltig en humeus donker bruingrijs zand. In boring 4 was het esdek met 55 cm iets dunner. Tussen 55 en 80cm –mv was hier sprake van een verrommelde (omgeploegde of gebioturbeerde) B-horizont. Hieronder bevond zich de C-horizont. Alleen in boring 2 was er sprake van een scherpe grens tussen het esdek en de onderliggende C-horizont vanaf 75 cm – mv. In boringen 1, 3 en 5 is op de overgang van het esdek naar de onderliggende C-horizont een laag aanwezig waarin restanten van de oorspronkelijke teelaarde alsmede brokken van de B-horizont en Chorizont te zien zijn. Mogelijk is dit het resultaat van ploegactiviteiten. Aangezien het afdekkende esdek intact lijkt te zijn, zal dit naar alle waarschijnlijkheid gebeurd zijn tijdens de vroegste fasen van de esdekvorming. Tegelijkertijd moet er worden opgemerkt dat dit verrommelde (gebioturbeerde) pakket met circa 30-35 cm wel redelijk dik is. Gezien het feit echter dat deze dikte in alle boringen – met uitzondering van boring 2 – min of meer gelijk is en op dezelfde diepte is waargenomen, is er geen reden om aan te nemen dat er hier in archeologische sporen is geboord.AdviesOp basis van de resultaten van het onderzoek blijkt dat in het plangebied, op de locatie van de toekomstige ingrepen, (mogelijk) archeologische resten bedreigd worden door de voorgenomen bodemingrepen. Vanaf circa 75 cm –mv kunnen sporen uit de Late Prehistorie, Romeinse Tijd en Vroege Middeleeuwen worden aangetroffen. Tussen 0 en 75 cm –mv kunnen in het esdek eventueel sporen uit de eventueel de Late Middeleeuwen en vooral de Nieuwe Tijd worden aangetroffen. Bij het bepalen van de noodzaak voor archeologisch vervolgonderzoek wordt geadviseerd om de volgende punten mee te nemen:- de geplande werkzaamheden (zoals bij ons bekend) met een omvang van 185,2 m² overschrijden de ondergrens van 250 m² niet, waardoor archeologisch onderzoek conform het vigerend beleid in principe niet noodzakelijk is;- Onder de huidige woning zullen eventueel archeologische resten in het esdek, indien nog aanwezig, grotendeels verstoord zijn. Of dit ook geldt voor sporen die aanwezig zijn onder het esdek is moeilijk te bepalen aangezien het onbekend is hoe diep de huidige funderingen precies reiken. Er is in ieder geval geen sprake van een kelder . Op basis van onderzoek te Strabrecht 40 kan de aanwezigheid van (diepere)sporen uit de Late Middeleeuwen en NieuweTijd niet volledig worden uitgesloten;Indien de omvang van de werkzaamheden de 250 m² niet overschrijden, is archeologisch vervolgonderzoek in principe niet noodzakelijk. Indien anders wordt besloten, zal gezien de omstandigheden de enige onderzoeksmethode een opgraving – variant archeologische begeleiding zijn waarbij de graafwerkzaamheden archeologisch worden begeleid. Voorafgaand aan een dergelijk onderzoek dient een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld dat vervolgens dient te worden goedgekeurd door de bevoegde overheid alvorens de werkzaamheden kunnen worden gestart.
Date: 2020-02-19