ADC ArcheoProjecten heeft in augustus 2017 en maart 2018 een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd aan de Energieweg 15b en op het perceel achter de Energieweg 17 te Meerkerk, gemeente Zederik. Aanleiding is de voorgenomen uitbreiding van een bedrijventerrein en bouw van een bedrijfsloods. Op basis van het bureauonderzoek is een gespecificeerde verwachting opgesteld. Hieruit bleek dat in het plangebied resten uit het Neolithicum en de Bronstijd werden verwacht. Het plangebied heeft tot in het Neolithicum in een komgebied gelegen. In deze periode heersten er natte omstandigheden en waren de bewoningsomstandigheden ongunstig. Er worden dan ook geen resten verwacht uit de periode tot het Neolithicum. In het Neolithicum ontstond de Schoonrewoerdse stroomgordel. In het Neolithicum en de Bronstijd kon op de oever en, nadat de rivier verlandde, op de stroomrug van deze rivier gewoond worden. Ter hoogte van het plangebied heeft een oeverwaldoorbraak plaatsgevonden, waarbij een crevassegeul ontstond. Nadat deze geul verlandde, kon ook op de zandige crevasse-afzettingen gewoond worden. Vandaar dat in de top van de oever- en crevasseafzettingen van deze stroomgordel archeologische resten uit het Neolithicum en de Bronstijd verwacht worden. Deze resten zullen overwegend bestaan uit bewoningsresten, zoals aardewerkconcentraties, aangevuld met grondsporen. Deze resten zullen zich bevinden in een ’vuile’ laag in het bovenste deel van de oeverafzettingen. Deze afzettingen worden op minder dan 1 m –mv verwacht. Vanaf de Bronstijd raakte de Schoonrewoerdse stroomrug bedekt met veen en komklei. Het plangebied lag in een komgebied waar natte omstandigheden heersten. In deze periode was het plangebied ongunstig voor bewoning en er worden dan ook geen resten verwacht uit de periode IJzertijd – Vroege Middeleeuwen. In de Late Middeleeuwen werd het gebied rondom het plangebied op grote schaal ontgonnen. Vanaf deze periode was het plangebied naar verwachting gelegen in een landbouw- en weidegebied. Op basis van het oude kaartmateriaal en de ligging op enige afstand van historische wegen, worden eveneens geen archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd verwacht. Teneinde deze verwachting te toetsen en waar nodig aan te vullen is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Hierbij zijn in het grootste deel van het plangebied beddingafzettingen aangetroffen dieper dan 140 cm –mv, afgedekt door restgeulafzettingen en oeverafzettingen. Ter plaatse van de toekomstige bedrijfsloods bevinden de beddingafzettingen zich op 80 à 130 cm –mv en zijn geen restgeulafzettingen aangetroffen. Deze afzettingen zijn gerelateerd aan de Schoonrewoerdse stroomgordel. De oeverafzettingen zijn relatief zandig. Deze afzettingen zijn onder een actief milieu met relatief hoge stroomsnelheden gevormd. Naar verwachting overstroomde de oever regelmatig, waarbij erosie van de onderliggende lagen optrad. Waarschijnlijk bood dit deel van de oever tijdens de actieve fase van de rivier weinig mogelijkheden voor permanente bewoning. Pas nadat de rivier in het Laat-Neolithicum of Vroege Bronstijd verlandde, kon mogelijk op de oeverwallen gewoond worden. De bodem is echter verstoord tot 40 à 130 cm –mv, waarbij de (top van de) oeverafzettingen verloren is gegaan. Eventuele archeologische resten in de top van de oeverafzettingen zijn daarom niet (meer) aanwezig in het plangebied. Ook zijn in de oeverafzettingen geen vegetatiehorizonten aangetroffen, die zouden wijzen op fasen van stilstand in de sedimentatie, waarin bewoning kon plaatsvinden. Archeologische resten worden om deze redenen niet meer verwacht in het plangebied.
Een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek