Deze dienstplichtige jongen werd na de oorlog uitgezonden naar Nederlands-Indië. Na aankomst op Bali moesten de jongens strijdliederen zingen als ze het kamp uitgingen. Dat deed hem denken aan de Duitsers, die hij in Rotterdam had zien marcheren en zingen. Hij werd wegens zijn goede taalgevoel geplaatst bij de Militaire Inlichtingendienst. Achteraf vindt hij dat vreselijk. Hij vertelt hoe hij Indonesische gevangenen gefolterd heeft om ze tot het lekken van informatie te bewegen. Hij is teleurgesteld geraakt in zichzelf en is naar het betreffende gebied teruggegaan later om daar in een kerk om vergeving te vragen aan de Balinese gemeenschap.