Eindrapportage archeologisch vooronderzoek (17908.001) Anholtseweg (ong.) te Dinxperlo

Gespecificeerde archeologische verwachting Op basis van het archeologisch bureauonderzoek heeft het plangebied een middelhoge verwachting op het voorkomen van (bewonings)resten en -sporen uit de perioden (Laat-) Paleolithicum t/m Middeleeuwen. Verzamelde aardwetenschappelijke gegevens duiden op een ligging binnen een gebied van dekzandwelvingen met naar verwachting gooreerdgronden, een gebied met (periodiek) ondiepe grondwaterstanden en was daardoor een minder gunstige, zo niet een ongunstige nederzettingslocatie. Anderzijds heeft er direct ten zuiden van het plangebied een beekdal gelegen, de voorloper van de Holtwiker beek. Dit beekdal zal zeker voor Jagers-Verzamelaars een grote aantrekkingskracht hebben gehad. De beek bood mogelijkheden tot visvangst en het bejagen van dieren die naar de beek trokken. Daarnaast was er in het beekdal een rijke vegetatie voorhanden als voedselbron. Vanaf het Midden-Neolithicum deed de landbouw zijn intrede, met als gevolg dat er permanente nederzettingen ontstonden. Deze zullen vooral ontstaan zijn op de overgang van de hogere zandgronden naar het beekdal. Reeds uitgevoerde archeologische onderzoeken binnen het onderzoeksgebied hebben tot op heden niet geresulteerd in het aantreffen van (potentiële) archeologische vindplaatsen, waarbij het aantal onderzoeken wel vrij beperkt is. Voor de periode Nieuwe tijd geldt een lage verwachting. Historisch kaartmateriaal laat zien dat het plangebied gedurende de laatste 200 jaar alleen een agrarisch gebruik heeft gekend en geen deel heeft uitgemaakt van een historisch erf.

Resultaten inventariserend veldonderzoek Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, gecombineerd verkennende en karterende fase) blijkt dat binnen een groot deel van het plangebied bodemverstorende ingrepen voornamelijk beperkt zijn gebleven tot de huidige bouwvoor (bovenste 35 cm) en dat er nog sprake is van (meren)deels intacte veldpodzolgronden, gevormd in de top van het pakket dekzandafzettingen. Er is geen sprake van gooreerdgronden. Het bevestigd wel de ligging van het plangebied binnen een gebied van dekzandwelvingen dan wel een de ligging op een lage dekzandrug/de flank van een dekzandrug. Voor een groot deel van het plangebied geldt dat het archeologisch potentiële vondstniveau al wel deels zijn aangetast, echter het potentiële sporenniveau is nog wel merendeels intact aanwezig. De potentiele archeologische vondstlaag betreft de huidige bouwvoor en archeologische sporen, indien aanwezig, zullen zichtbaar vanaf een diepte van circa 35 cm -mv. Het niveau waarop archeologische sporen meest zichtbaar zullen zijn bevindt tussen circa 50 en 70 cm -mv (in de BC-horizont/op de overgang naar C-horizont).

Diepere verstoringen zijn aangetroffen in het centraal-noordelijke/noordoostelijke deel en het zuidwestelijke deel/de zuidwestelijke hoek van het plangebied, met verstoringsdieptes die reiken tot minimaal 65 en maximaal 95 cm -mv. In het zuidwestelijke deel/de zuidwestelijke hoek van het plangebied is ook sterk zandige leem met een vrij slappe consistentie aangetroffen, wat waarschijnlijk gestorte grond betreft als opvulling van een ontgraven terreindeel. De verwachting is dat binnen deze delen van het plangebied het archeologisch potentiële vondst- als sporenniveau reeds merendeels, zo niet volledig is vergraven/verstoord.

Conclusie Geconcludeerd wordt dat een groot deel van het plangebied (circa 6.000 m², zie figuur 15), vanwege de merendeels intacte oorspronkelijke bodemopbouw, zijn middelhoge verwachting op het voorkomen van archeologische resten uit de perioden Laat-Paleolithicum t/m Middeleeuwen behoudt. Voor het centraal-noordelijke/noordoostelijke deel en het zuidwestelijke deel/de zuidwestelijke hoek van het plangebied, waar diepere bodemverstoringen zijn waargenomen, kan deze middelhoge verwachting bijgesteld worden naar een lage verwachting.

Advies Op grond van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt door Econsultancy de aanbeveling gedaan om binnen een oppervlakte van circa 6.000 m² (zie figuur 15) een vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Door de geplande ingreep (afgraven tot op het “gele” zand (top van de C-horizont) zal hier het archeologisch potentiële vondst- als sporenniveau worden verstoord. De verwachting op het voorkomen van archeologische waarden is middelhoog, hoewel deze tot op heden in de omgeving van het plangebied niet zijn aangetroffen tijdens eerder uitgevoerd onderzoek, dan wel in de vorm van losse vondstmeldingen van particulieren/amateurarcheologen. Het advies is daarom om het aanvullend onderzoek te laten bestaan uit een aanvullend archeologisch karterend booronderzoek, door middel van het gelijkmatig verspreid zetten van circa 14 karterende boringen (diameter 15 cm), conform de Leidraad inventariserend veldonderzoek, deel karterend booronderzoek, met ‘brede zoekoptie’ als onderzoeksmethode (binnen kleine gebieden met een brede verwachting). Het opgeboorde materiaal dient gezeefd te worden (maaswijdte 4 mm), waarna het zeefresidu met het blote oog geïnspecteerd wordt op het voorkomen van archeologische indicatoren, zoals fragmenten vuursteen, aardewerk, houtskool, verbrande leem, bot etc. Door middel van het karterend booronderzoek dient te worden vastgesteld of er binnen het terreindeel met een (deels) intacte bodemopbouw wel of geen archeologische resten meer aanwezig zijn.

Voor het centraal-noordelijke/noordoostelijke deel en het zuidwestelijke deel/de zuidwestelijke hoek van het plangebied wordt, vanwege de dieper waargenomen verstoringen, geadviseerd geen vervolgonderzoek/aanvullend onderzoek te laten uitvoeren.

Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethode. Ten aanzien van het centraal-noordelijke/noordoostelijke deel en het zuidwestelijke deel/de zuidwestelijke hoek van het plangebied kan de aanwezigheid van archeologische sporen of resten nooit volledig worden uitgesloten. Mochten hier tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-zc4-cbw7
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-vw-5t8r
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:237272
Provenance
Creator Broeke, EMILE ten
Publisher Econsultancy
Contributor Broeke, EMILE ten; ir. Emile ten Broeke (Econsultancy)
Publication Year 2022
Rights info:eu-repo/semantics/restrictedAccess; License: http://dans.knaw.nl/en/about/organisation-and-policy/legal-information/DANSLicence.pdf; http://dans.knaw.nl/en/about/organisation-and-policy/legal-information/DANSLicence.pdf
OpenAccess false
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Text
Format application/pdf
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (6.472 LON, 51.856 LAT); Netherlands