Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek adviseert Econsultancy om voor het merendeel van het plangebied (zie afbeelding 20) een vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Behoud van de archeologische vindplaats bij een niet aangepaste uitvoering van de geplande bodemingrepen is, gezien de diepteligging van de verwachte archeologische resten binnen de eerste meter vanaf het maaiveld, niet mogelijk.Het vervolgonderzoek kan het beste worden uitgevoerd door middel van een IVO karterende en waarderende fase, proefsleuven (IVO-P). Dat niet geadviseerd word een karterend booronderzoek uit te laten voeren komt mede vanwege het feit dat karterend booronderzoek voor het opsporen van vindplaatsen met een lage vondstdichtheid (prehistorische sites) en het herkennend van grondsporen (activiteiten van Landbouwers) onder een eerddek vaak niet een adequate methode is.Indien de initiatiefnemer besluit om de uitvoering van de geplande bodemingrepen aan te passen, waarbij de bodem niet dieper verstoord gaat worden dan de huidige bouwvoor (± 30 cm -mv), voorziet Econsultancy geen bedreiging voor het mogelijk aanwezige archeologisch erfgoed. In dit geval wordt vervolgonderzoek dan ook niet noodzakelijk geacht.Binnen het uiterst noordelijke deel van het plangebied is de bodem dermate verstoord, dat eventueel aanwezige archeologische waarden niet meer in situ worden verwacht. Hiervoor wordt ten aanzien van de geplande bodemingrepen ter plaatse aanbevolen geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden.Dit selectieadvies is voorgelegd aan het bevoegd gezag in kwestie, Burgemeester en Wethouders van de gemeente Apeldoorn en door middel van een selectiebesluit als zodanig bekrachtigd (beoordelingsrapport van de gemeente Apeldoorn, mevrouw drs. M. Parlevliet, d.d. 21 januari 2011).De aanbeveling dat voor het plangebied een vervolgonderzoek, in de vorm van een IVO-P, nodig is wordt onderschreven. Voorafgaand aan het IVO-P dient een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld, waarin beschreven staat op welke wijze het onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit PvE dient te worden beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente Apeldoorn).Op basis van het het IVO-P zal duidelijk worden of er zich archeologische waarden binnen het plangebied bevinden en zo ja, of deze behoudenswaardig zijn of niet. Indien een behoudenswaardige vindplaats is aangetroffen, dan dient deze hetzij in situ (door planaanpassing), hetzij ex situ (door een definitief onderzoek in de vorm van een opgraving) voor de toekomst behouden te blijven.In het beoordelingsrapport wordt vermeld dat de omtrek en oppervlakte van het plangebied niet overeen komt met de omtrek en oppervlakte zoals bij het BP voor dit gebied wordt gevoerd. Het plangebied bij het archeologisch onderzoek is kleiner dan het feitelijke plangebied. Voor het bureauonderzoek heeft dit geen effect, voor het veldonderzoek wel. Dit betekent dat het verkennend booronderzoek niet goed genoeg verspreid over het plangebied heeft plaatsgevonden. Geadviseerd wordt (gezien de intactheid van de bodem in het plangebied) voor het IVO-P het gehele plangebied te hanteren (inclusief de kadastrale percelen 274, 4565, 5749 en 5750).