Leemspitters en landbouwers. Bewoning uit de late prehistorie en de middeleeuwen (8e tm 14e eeuw) in het plangebied Tilburg, Enschotsebaan-Zuid 2. Rapport + catalogus

BAAC-project A-09.0407

Samenvatting Onderzoeksgebied Enschotsebaan-Zuid 2 te Berkel-Enschot (gemeente Tilburg) bevindt zich op een min of meer zuidwest-noordoost georiënteerde rug met leemhoudend dekzand die zich uitstrekt tussen Tilburg en Oisterwijk. Tussen 7 december 2009 en 11 juni 2010 heeft BAAC bv (onderzoeks- en adviesbureau voor Bouwhistorie, Archeologie, Architectuur- en Cultuurhistorie te ‘s-Hertogenbosch) in dit onderzoeksgebied een opgraving uitgevoerd. De aanleiding voor het onderzoek was de geplande bouw van een nieuwe school en een woonwijk, waarbij de in de bodem aanwezige archeologische resten definitief verloren zouden gaan. Door middel van 28 werkputten is een gebied van circa 5,93 ha vlakdekkend (extensief) onderzocht. Binnen dit onderzochte deel van het terrein, zijn 20 gebieden geselecteerd voor intensief onderzoek. Dit intensieve onderzoek heeft plaatsgevonden volgens in het programma van eisen bepaalde criteria. Het onderzoek heeft een schat aan informatie opgeleverd over het landschap en de bewoningsgeschiedenis ten zuiden van de Enschotsebaan. Hierbij gaat het niet alleen om het natuurlijke landschap, maar ook om het cultuurlandschap. Het onderzoeksgebied wordt in de late prehistorie voor het eerst gebruikt voor bewoning. In de vroege middeleeuwen vestigen zich opnieuw mensen in het gebied en vindt hier tot in de late middeleeuwen bewoning plaats.

Bij de locatiekeuze voor bewoning lijkt het reliëf een rol te hebben gespeeld. Binnen het onderzoeksgebied is sprake van een micro-reliëf waarbij drie reliëfzones zijn onderscheiden. Er zijn drie duidelijke hoogten aanwezig, een minder hoog gelegen gebied en een duidelijke laagte. Gedurende de late prehistorie vinden menselijke activiteiten en bewoning plaats op de hoogte aan de zuidoostzijde van het onderzoeksgebied. Het betreft vijf kuilen uit de vroege en midden-bronstijd (2000-1100 voor Chr.) en een erf uit de late bronstijd en vroege ijzertijd (1100-500 voor Chr.). Het erf is éénfasig en bestaat uit een woonstalhuis, een bijgebouw of veekraal, twee spiekers en diverse kuilen. Op het erf is geen waterput of kuil aangetroffen, maar dat is meestal het geval bij erven uit deze periode. Hoewel voor het huidige onderzoek geen macroresten en pollen uit laat-prehistorische contexten zijn onderzocht, levert onderzoek voor de vegetatie gedurende deze periode doorgaans een beeld op van een bebost landschap. Hierbij domineren op de drogere gronden eiken- en beukenbossen terwijl op de overgang naar de lagere gronden en de beekdalen meer lage bomen zoals wilgen, elzen en hazelaar aanwezig waren.

Na een lang bewoningshiaat verschijnt in de eerste helft van de 8e eeuw weer bewoning in het onderzoeksgebied. Deze bewoning concentreert zich in eerste instantie op (de flanken van) dezelfde zuidoostelijke hoogte waar zich in de late prehistorie ook al een erf heeft bevonden. In plaats van eiken- en beukenbossen, is nu sprake van een open heidelandschap. De bewoning vangt aan met één of twee losliggende erven, waarna halverwege de 8e eeuw sprake lijkt te zijn van bewoning die gesitueerd is rondom een open carrévormige ruimte. Tot de 10e eeuw lijken hier twee of drie huisgroepen gewoond te hebben, die voor de constructie van haarden, ovens, vloeren en wanden en mogelijk voor de bemesting van de akkers leem hebben gewonnen in de duidelijke laagte ten westen van de bewoning.

In de eerste helft van de 10e eeuw wordt deze nederzettingsvorm losgelaten en is weer sprake van een enkel erf zonder dat de bebouwing rond een open ruimte is geplaatst. Mogelijk moet deze verandering in verband gebracht worden met een afname van het aantal bewoners in het onderzoeksgebied. De bewoning verplaatst zich binnen het onderzoeksgebied vanaf de 10e eeuw in noordelijke richting. In de tweede helft van de 10e eeuw neemt het aantal gelijktijdige erven in het onderzoeksgebied toe, al gaat het nog wel om kleine boerderijen. Binnen de huizenbouw vindt in de 10e eeuw een verandering plaats. De huizen krijgen gebogen wanden en vanaf de tweede helft van de 10e eeuw wordt gebruik gemaakt van sluitpalen. Vanaf de tweede helft van de 11e eeuw wordt de zuidoostelijke hoogte niet meer voor bewoning gebruikt en bevinden de erven zich ter hoogte van het centraal noordoostelijke, lager gelegen deel van het onderzoeksgebied. Gedurende deze periode vindt een tweede verandering in de bouwstijl plaats en worden ook de staanders in een gebogen lijn geplaatst.

In de 12e eeuw neemt de bewoning in het onderzoeksgebied toe. Hierbij worden ook beide hoogten die zich in het noordelijke deel bevinden, in gebruik genomen. Het is onduidelijk of tegelijk met deze toename van bewoning in het onderzoeksgebied sprake was van een bevolkingstoename of dat de bewoning in de voorgaande periode even talrijk was, maar zich meer verspreid in het landschap bevond. In de tweede helft van de 12e eeuw wordt een ontwikkeling in gang gezet van huizen waarbij de staanders en wandpalen in een gebogen rij zijn geplaatst naar huizen waarbij alles een recht verloop heeft. Het betreft een lange termijn ontwikkeling en in eerste instantie is sprake van een grote variatie aan huistypen waarbij ook teruggegrepen wordt op oudere typen. Aan het eind van de 12e en/of in de 13e eeuw lijkt sprake te zijn van een afname van de intensiviteit van bewoning binnen het onderzoeksgebied. In de loop van de 13e eeuw neemt het aantal erven in het onderzoeksgebied af en lijkt slechts één erf over te blijven dat vervolgens tot in de 18e eeuw (of later) bewoond blijft. Dit overblijvende erf bevindt zich in een laag gelegen deel van het landschap, net ten noorden van het huidige onderzoeksgebied.

Bij eventueel toekomstig onderzoek in de directe omgeving is het met name van belang om de aangetroffen bewoning te begrenzen. De vroegste middeleeuwse bewoning aan de zuid- en oostzijde is nog niet begrensd. Buiten het onderzoeksgebied kunnen nog meer erven aanwezig zijn geweest en er kan afgevraagd worden of de bewoning omstreeks het tweede kwart van de 8e eeuw is aangevangen of dat in de directe omgeving oudere bewoning (uit de Merovingische en/of vroeg-Karolingische periode) aanwezig is.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-2ad-ugkb
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-rvax-rs
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:68862
Provenance
Creator Brouwer, M.C.; Mousch, R.G. van
Publisher BAAC BV
Contributor BAAC BV
Publication Year 2017
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; License: http://creativecommons.org/licenses/by/4.0; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Text
Format application/pdf
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (5.132 LON, 51.575 LAT); Tilburg; Berkel-Enschot; Enschotsebaan-Zuid; Noord-Brabant