Op 30 en 31 juli 2013 is door Aeres Milieu een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd aan de Peelstraat te Kronenberg. Het doel van het booronderzoek is de in het bureauonderzoek opgestelde specifieke verwachting te toetsen. Aangezien er tijdens eerder onderzoek op een aangrenzende locatie reeds vuursteen gevonden was, is er ook besloten om een oppervlaktekartering uit te voeren. Hierdoor kunnen mogelijke vondstconcentraties vastgesteld worden. Aan de hand van deze gegevens kunnen vervolgens adviezen over de aanwezige archeologische resten, of vervolgtraject worden opgesteld.Op basis van de bekende archeologische gegevens en de geografische ligging van het plangebied wordt geconcludeerd dat er voor de vroege prehistorie een hoge archeologische verwachting geldt. Het plangebied ligt op een dekzandrug in de buurt van een beekdal. In een dergelijke omgeving bestaat een variatie in biodiversiteit en gradiënt. De iets hoger gelegen delen zullen aantrekkelijke locaties zijn geweest voor laat-paleolithische en mesolithische activiteiten. De waarnemingen van veel vuursteenmateriaal bevestigen dit gegeven.Voor de late prehistorie moet men er rekening mee houden dat de omgeving mogelijk al erg nat is geweest. Aangezien dit voor de landbouwers een belangrijk nadelig gegeven is geldt voor resten uit deze perioden een lage verwachting. Ditzelfde geldt voor resten uit de Romeinse periode.Tot in de 20e eeuw is het plangebied onontgonnen heidegebied gebleven. Na deze periode heeft het plangebied een agrarische functie gehad en geen bebouwing gekend. Derhalve geldt voor het aantreffen van vondsten uit de middeleeuwen en nieuwe tijd een lage verwachting.Echter de overige terreindelen (gele) hebben de potentie archeologische resten te bevatten. De resultaten van het onderzoek van RAAP sluiten vrijwel naadloos aan op de resultaten van het onderhavige onderzoek. Ter plaatse van de gele delen wordt geadviseerd een dubbelbestemming archeologie op te nemen. Deze gebieden dienen bij voorkeur buiten de ontwikkeling gehouden te worden, of dusdanig ingericht te worden dat er geen bodemingreep plaatsvindt. Hierbij kan gedacht worden aan ophoging van de potentieel waardevolle zones. Indien dit niet mogelijk is, dient vervolgonderzoek te worden uitgevoerd. Dit vervolgonderzoek vindt bij voorkeur plaats in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Een dergelijk proefsleuvenonderzoek kan gezien worden als de meest effectieve onderzoeksmethode voor resten uit de vroege prehistorie. Daarnaast is het aan te bevelen dat er in de groene zone enkele kleine controleputten worden aangelegd. Zo kan ook daar beter inzicht verkregen worden in de bodemopbouw. Mogelijk kan er dan ook onderscheid gemaakt worden tussen verstoorde delen en van oorsprong te natte delen. Het uitblijven van de oppervlaktekartering in onderhavig onderzoek heeft als gevolg dat de potentieel interessante zones niet nader genuanceerd kunnen worden. Bovendien liggen deze zones voornamelijk in het weiland. Vóórdat daar oppervlaktekartering mogelijk is zal eerst geploegd moeten worden waardoor weer het risico op extra verstoring van de bodem bestaat. Naast de bovenstaande adviezen wordt derhalve ook geadviseerd geen oppervlaktekartering uit te voeren vanwege de beperkte waarde van een dergelijk onderzoek.
AM13191
Date: 30 en 31 juli 2013 (uitvoering onderzoek)
Issued: 2013-09-04T00:00:00.000+02:00