Resultaten inventariserend veldonderzoek
De resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) bevestigd de verwachting van reeds uitgevoerde bodemverstorende ingrepen binnen het wegtracé. Verstoringsdieptes variëren tussen minimaal 90 tot maximaal 210 cm -mv. Onder het verstoringsniveau vindt direct de overgang plaats naar de C-horizont en zijn restanten van het oorspronkelijke/van nature gevormde bodemprofiel niet waargenomen. Bij slechts één boring in het zuidelijke deel van het onderzochte wegtracé, binnen de Churchillweg, is een restant van een plaggendek met hieronder een intact deel van de van nature gevormde holtpodzolbodem/bruine bosgrond aangetroffen. Het zal gaan om een terreindeel van beperkte omvang, waar tijdens de inrichting van de openbare ruimte slechts beperkte vergravingen/verstoringen hebben plaatsgevonden. Het voorkomen van een plaggendek geeft wel aan dat de voorloper van (het zuidelijke deel van) de Churchillweg niet exacte dezelfde ligging heeft gehad gedurende de laatste 200 jaar, wat ook overheen komt met het geraadpleegde historisch kaartmateriaal (zie historisch kaartmateriaal behandeld tijdens het eerder uitgevoerde bureauonderzoek)
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat binnen vrijwel het gehele onderzochte plangebied/wegtracé reeds grootschalige en diepgaande recente bodemingrepen hebben plaatsgevonden en dat hierdoor het archeologisch niveau (potentiële vondstniveau én sporenvlak) volledig is aangetast. Er zijn geen delen van het plangebied/wegtracé met enige lengte aan te wijzen waar nog sprake is van een (deels) intacte bodemopbouw. Voor de plangebied/wegtracé is dan ook geen sprake meer van een archeologische verwachting.
Advies
Op grond van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt door Econsultancy de aanbeveling gedaan om geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Voor het plangebied geldt dat de natuurlijke bodemopbouw verstoord is tot (veelal ver) voorbij de oorspronkelijke top van de C-horizont. De geplande bodemverstorende ingrepen zullen niet resulteren in verstoringen van archeologische waarden, aangezien deze in situ niet meer worden verwacht.
Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethode. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Mochten tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).