Eindrapportage archeologisch vooronderzoek (12085.002) Spelstraat - Churchillweg te Wageningen

Gespecificeerde archeologische verwachting Op basis van het archeologisch bureauonderzoek heeft het plangebied een hoge verwachting op het voorkomen van archeologische resten uit alle archeologische perioden vanaf het (Laat-)Paleolithicum. Deze verwachting is vooral gebaseerd op de veronderstelde ligging van het plangebied op het westelijke uiteinde/de westelijke flank van de Stuwwal van Ede-Wageningen. Door zijn gradiëntsituatie had het plangebied in principe al een gunstige ligging voor Jagers-Verzamelaars (Laat-Paleolithicum t/m Midden-Neolithicum) als tijdelijke nederzettingslocatie (jachtkampementen). Ook voor Landbouwers had het plangebied een gunstige ligging. Er was voldoende areaal aan goed ontwaterde gronden aanwezig voor landbouw en de op de stuwwal verwachte moderpodzolgrond (holtpodzolgrond, wordt ook wel aangeduid als een bruine bosgrond) heeft een grote natuurlijke bodemvruchtbaarheid. Vanaf de Middeleeuwen concentreert bewoning zich in dorpen en bewoningsclusters. Het plangebied heeft deel uitgemaakt van de oude landbouwgronden die ten noorden en noordoosten van de historische stadskern van Wageningen hebben gelegen op de stuwwal en de daluitspoelingswaaiers (flanken van het stuwwallengebied). Bouwwerkzaamheden hebben binnen het plangebied plaatsgevonden vanaf begin jaren ’30 van de 20e eeuw, met vooral een sterke uitbreiding gedurende de tweede helft van de 20e eeuw. Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft het plangebied binnen de Noordoever-Rijn linie gelegen die door het Duitse leger was aangelegd, als verlenging van de Westwall om een eventuele vijand, opnieuw komend vanuit het zuiden, op te kunnen vangen. Er kunnen dan ook loopgraven en schuttersputjes binnen het plangebied worden verwacht. Reeds uitgevoerde archeologische onderzoeken in de omgeving van het plangebied hebben geresulteerd in het aantreffen van sporen en resten van een nederzettingscomplex uit de periode IJzertijd/Romeinse tijd en de Middeleeuwen aangetroffen, naast resten van vuursteenbewerking en aardewerk daterend uit het Neolithicum en/of de Bronstijd. Ook zijn er enkele begravingen van vermoedelijk de Klokbekercultuur (Laat-Neolithicum) gevonden. Het laat zien dat de flanken van het stuwwallengebied van Wageningen vanaf in ieder geval het Neolithicum gezien werden als gunstige (tijdelijke) bewoningslocaties.

Resultaten inventariserend veldonderzoek Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) blijkt dat tussen de westelijke en oostelijke helft van het zuidelijk gelegen terreindeel sprake is van een duidelijk verschil in de mate van intactheid van de oorspronkelijke bodemopbouw. In de westelijke helft komt een ophogingslaag voor, welke in westelijke richting, met het voorheen van oost naar west aflopende verhang, steeds dikker wordt tot maximaal 135 cm. Hieronder is de oorspronkelijke bruine enkeerdgrond intact aanwezig, welke voorkomt tussen gemiddeld 75 en 160 cm -mv. Het onderste deel van het plaggendek betreft waarschijnlijk een oude akkerlaag/cultuurlaag. Onder het plaggendek komt een sterk gebioturbeerde overgangs-/mollenlaag voor (AC-horizont), gevolgd door de C-horizont (gestuwde afzettingen). De van nature gevormde holtpodzolbodem is door agrarische bewerking vermoedelijk opgenomen in de oude akkerlaag/cultuurlaag. Hierdoor zal het archeologisch potentiële vondstniveau deels zo niet geheel zijn omgewerkt. Het archeologisch potentiële sporenniveau zal waarschijnlijk nog wel merendeels intact aanwezig zijn, zeker dieper doorlopende sporen.

In de oostelijke helft van het zuidelijk gelegen terreindeel heeft binnen de onbebouwde delen in ieder geval reeds diepe ontgravingen plaatsgevonden. Hier komt een recent geroerd/verstoorde pakket grond voor tot circa 60 en 230 (langs de oostgrens) cm -mv met direct hieronder een scherpe overgang naar de C-horizont. De bouw van de bestaande panden en huidige inrichting heeft in de oostelijke helft van het zuidelijk gelegen terreindeel ervoor gezorgd dat het archeologisch potentiële vondst- als sporenniveau volledig is vergraven/verstoord.

De boringen die gezet zijn net buiten de begrenzing van het noordelijk gelegen terreindeel (langs de bestaande bebouwing) hebben geresulteerd in het aantreffen van een vergelijkbare bodemopbouw zoals aangetroffen in de westelijke helft van het zuidelijk gelegen terreindeel. Ook hier geldt dat het archeologisch potentiële sporenniveau waarschijnlijk nog merendeels intact aanwezig zal zijn, waarbij eventueel aanwezige archeologische sporen meest duidelijk zichtbaar zullen zijn vanaf circa 220 cm -mv, direct onder de AC-horizont (mollenlaag).

Bij een drietal boringen gezet in de westelijke helft van het noordelijk gelegen terreindeel (zie figuur 17) zijn archeologische indicatoren aangetroffen in wat waarschijnlijk een oude akkerlaag/cultuurlaag betreft (Aa3-horizont). De datering van de aangetroffen fragmenten aardewerk zijn aanwijzingen voor menselijke activiteiten/bewoningsactiviteiten tijdens de Middeleeuwen en mogelijk ook al tijdens de Romeinse tijd.

Conclusie Op basis van de aangetroffen bodemopbouw wordt geconcludeerd dat voor de westelijke helft van het zuidelijk gelegen terreindeel en voor het noordelijk gelegen terreindeel de gespecificeerde archeologische verwachting behouden blijft en dat daarmee de archeologische verwachtingswaarde op het voorkomen van resten daterend vanaf het (Laat-)Paleolithicum hoog blijft. Ten aanzien van de geplande bodemingrepen (bouw van appartementen welke onderkelderd zullen worden) is hier aanvullend onderzoek noodzakelijk. Voor de oostelijke helft van het zuidelijk gelegen terreindeel kan de hoge archeologische verwachting bijgesteld worden naar geen verwachting.

Advies Op grond van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt door Econsultancy de aanbeveling gedaan om binnen de westelijke helft van het zuidelijk gelegen terreindeel en het noordelijk gelegen terreindeel een vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Geadviseerd wordt het vervolgonderzoek te laten uitvoeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (IVO-P) en nadat de bovengrondse sloop van de bestaande bebouwing heeft plaatsgevonden. Voor de oostelijke helft van het zuidelijk gelegen terreindeel wordt geadviseerd geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren.

Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethode. Ten aanzien van de vrij te geven oostelijke helft van het zuidelijk gelegen terreindeel kan de aanwezigheid van archeologische sporen of resten nooit volledig worden uitgesloten. Econsultancy wil de opdrachtgever er daarom ook op wijzen dat, mochten tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, er conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 een meldingsplicht geldt bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed), de gemeente Wageningen of de provincie Gelderland.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-zgb-tygv
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-4c-kqpl
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:225128
Provenance
Creator Broeke, EMILE ten
Publisher Econsultancy
Contributor Broeke, EMILE ten; ir. Emile ten Broeke (Econsultancy)
Publication Year 2021
Rights info:eu-repo/semantics/restrictedAccess; License: http://dans.knaw.nl/en/about/organisation-and-policy/legal-information/DANSLicence.pdf; http://dans.knaw.nl/en/about/organisation-and-policy/legal-information/DANSLicence.pdf
OpenAccess false
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Text
Format application/pdf
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (5.669 LON, 51.971 LAT); Spelstraat – Churchillweg; Wageningen; Wageningen; Gelderland