Op basis van de in het Archeologisch Bureauonderzoek verworven informatie werd een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. Tijdens het verkennende veldonderzoek werd het opgestelde verwachtingsmodel door middel van 34 boringen getoetst. Op basis van de resultaten van het booronderzoek kon het verwachtingsmodel deels bevestigd, deels bijgesteld, verfijnd en verder aangevuld worden. Samenvattend kan gesteld worden dat binnen het onderzoeksgebied:
Een hoge verwachting bestaat op het aantreffen van vindplaatsen uit het Finaal-Paleolithicum tot Midden-Neolithicum in de top van het Laagpakket van Wierden. De top van het dekzand kan worden aangetroffen vanaf 2,55 m – NAP
Aan de westelijke rand (boring 1, 2, 13, 15, 16 en 18) en uiterste noordoostelijke hoek (boring 20, 34) door vastgestelde erosie geen verwachting geldt verwachting op het aantreffen van vindplaatsen n de top van het Laagpakket van Wierden.
In, of op, het Hollandveen Laagpakket geen verwachting bestaat op het aantreffen van vindplaatsen uit de IJzertijd tot en met de Romeinse Tijd
In, of aan de onderzijde van het Hollandveen Laagpakket een lage verwachting geldt voor vindplaatsen uit het Midden Neolithicum tot Bronstijd. Dit geldt voor het grootste (centrale) deel van het plangebied waar veen werd aangetroffen. Enkel voor de uiterst noordoostelijke hoek ( boring 20 en 34) en uiterst westelijke rand van het onderzoeksgebied (boringen 1, 2, 13, 15, 16, 17 en 18) waar geen veen meer aanwezig is, geldt helemaal geen verwachting meer voor dit niveau. Het veen kan worden aangetroffen vanaf 2,45 m – NAP.
Geen verwachting bestaat op het aantreffen van vindplaatsen uit de Vroege Middeleeuwen in de Sluiskilafzettingen die geërodeerd werden aangetroffen in het centraal oostelijke deel van het onderzoeksgebied (boringen 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28 en 29). Deze afzettingen kunnen (enkel in het uiterste oosten) worden aangetroffen vanaf 1,84 m- NAP bevindt. In de overige boringen werd de bovenzijde vastgesteld tussen 2,22 en 3,11 m- NAP.
Binnen het gehele onderzoeksgebied een lage verwachting geldt op het aantreffen van vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen of Nieuwe Tijd in, of op, de Westerscheldeafzettingen. Deze jonge afzettingen werden in het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied tot begin 17de eeuw afgezet, in het noordelijke deel ging de invloed van deze afzettingen tot begin 19de eeuw door.
De Westerscheldafzettingen kunnen in het gehele plangebied direct onder de huidige bouwvoor worden aangetroffen. In het noordwestelijke deel van het plangebied (Zie ook AHN) bevinden deze zich onder een ophoogpakket met een dikte van 0,20 tot 0,80 meter (dit pakket werd vastgesteld in boringen 3 tot en met 12, 19 en 20).
Waterstaatkundige werken zijn binnen het plangebied wel aantoonbaar aanwezig. De noordelijke polderdijk van deze Willemskerkepolder doorsnijdt het huidig onderzoeksgebied centraal.
Grootschalige verstoringen werden tijdens het booronderzoek niet vastgesteld. Het bureauonderzoek toont aan dat diverse leidingstraten binnen het plangebied aanwezig zijn. De aanleg daarvan heeft voor beperkte (lokale) verstoring van de bodem gezorgd.
Op basis van voorliggend onderzoek kan dus geconcludeerd worden dat enkel een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische vindplaatsen in de top van het Laagpakket van Wierden bestaat. De top van dit pleistocene dekzand kan worden aangetroffen vanaf 2,55 m – NAP. Verder is centraal binnen het plangebied de noordelijke dijk van de Willemskerckepolder aanwezig. De bovenzijde daarvan bevindt zich op circa 4,25 m +NAP.
