SamenvattingTransect heeft in mei 2014 een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, verkennende fase, uitgevoerd in een plangebied aan de President Rooseveltstraat 31 te Kloosterzande (gemeente Hulst; zie figuur 1). De aanleiding voor het onderzoek is een uitbreiding van de bestaande ligboxenstal met circa 536 m2 (zie figuur2).Het plangebied heeft volgens het archeologiebeleid van de gemeente Hulst een hoge archeologische verwachting (categorie 4). Hiervoor geldt dat bij bodemingrepen groter dan 350 m2 en dieper dan 40 cm onder maaiveld archeologisch vooronderzoek moet worden uitgevoerd. Deze grenzen worden door het plan overschreden. Daarom is onderhavig onderzoek uitgevoerd.Volgens de archeologische maatregelenkaarten van de gemeente Hulst (zie figuur 3; Brugman e.a. 2011, Alkemade e.a. 2011) heeft het plangebied een hoge verwachting op archeologische waarden uit de periode vanaf het Neolithicum (5200-2000 voor Chr.) tot en met de Romeinse tijd (12 voor Chr. – 450 na Chr.). Deze verwachting is gebaseerd op de paleogeografische reconstructies van het gebied van Brugman e.a. (2011), namelijk de aanwezigheid van Wormer-afzettingen, Hollandveen en afzettingen van het Laagpakket van Walcheren. Deze verwachting is echter discutabel, mede gezien het feit dat volgens de geomorfologische kaart een groot deel van het plangebied op een doorbraakwaaier ligt. Verder blijkt uit de paleogeografische reconstructies van Brugman e.a. 2011, dat het plangebied aan de westzijde aan een inbraakgeul grenst, die uit ca. 750 na Chr. dateert. Ook is op deze kaarten een oostelijke aan-/vertakking te zien. Dit zou een recentere zee-erosiegeul/-laagte kunnen betreffen. Voor wat betreft de gespecificeerde archeologische verwachting wordt voorzichtigheidshalve uitgegaan van de maatregelenkaarten van de gemeente Hulst. Het plangebied heeft op basis van het Kadastrale Minuutplan tevens een middelhoge verwachting op archeologische waarden uit de Nieuw Tijd B (1650-1850).Uit het booronderzoek blijkt dat de bodem in het plangebied uit afzettingen van een getijgeul c.q. mariene inbraakgeul bestaat. Hiervoor vormen de gelaagdheid, de opbouw uit siltig zand en de schelpresten/schelpgruis de belangrijkste aanwijzingen. Waarschijnlijk betreft dit de inbraakgeul, die uit ca. 750 na Chr. dateert. Dit vanwege het ontbreken van Hollandveen. Ook de verwachte Wormerafzettingen ontbreken in de boringen. Hiermee vervalt de hoge verwachting op archeologische waarden uit de periode van het Neolithicum tot en met de Romeinse tijd. Gezien het ontbreken van archeologische lagen en archeologisch vondstmateriaal in de boringen vervalt ook de middelhoge verwachting op archeologische waarden uit de Nieuwe tijd B. Op basis van het bureau- en verkennend booronderzoek worden geen archeologische vervolgmaatregelen geadviseerd.