Naam: Soeki(djan) IrodikromoAchternaam: IrodikromoGeboorteplaats: Rust en WerkGeboortedatum: 1945Mijn ouders waren landbouwers. Het plantageleven was vroeger heel simpel. Opa en oma konden ons niets anders leren dan werken, want voor andere dingen hadden ze tijd noch de kennis. Werken met een 'berang' (houwer) en 'pacol' (schoffel) was het enige dat ze ons bijbrachten. Het bouwen van een huis werd met 'gotong royong' (wederzijdse hulp) gedaan. Buren en familie hielpen elkaar. Wij aten dagelijks veel 'teloh' (cassave), 'gedang' (banaan), verse vis, zoals 'teri' (gezouten kleine visjes) en 'ikan asin' (zoute vis). Soms hadden wij niets en aten wij rijst met de olie waarin de vis was gebakken. Vlees aten wij alleen als iemand een feest gaf en met 'Bada' (Suikerfeest). Mijn vader had dan gespaard voor nieuwe broeken voor ons. Ik herinner me dat meneer Bromet naar het dorp kwam en de kleding rond bracht, lopend met de fiets aan de hand en een bundel met kleren om te verkopen.
Mensen in die tijd geloofden in 'kersane Allah' (Gods wil). ‘Ik laat het over aan de dag van morgen’, was wat je mensen hoorde zeggen. Maar voor mijn vader was er wel een groot probleem toen de plantages werden gesloten. Maasstroom, Berlijn, Johannesburg, alles hield op te bestaan. Op dat moment hadden mijn ouders gehoord van vrienden die het al hadden geprobeerd, dat op Koewarasan mogelijkheden waren om grond te kopen. En zo verhuisden wij naar Koewarasan.
Ik hield van tekenen en op school viel dat op. Ik kreeg de opdracht om op een kruk te staan en op het bord te tekenen, zodat de andere kinderen mij konden natekenen. Ik was zeventien jaar toen ik klaar was met school en ik moest gaan werken. Ik ben klein van gestalte en was voor wieden niet geschikt, want ik kon er weinig kracht achter zetten. Ik zei toen tegen mijn oom dat ik graag wilde leren tekenen. Hij schreef mij in op de school van Nola Hatterman. Daarna wilde ik doorgaan. Ik had al heel veel gezien en gehoord, ik las veel over kunst en over belangrijke kunstenaars.Een schilderij van mij werd gekocht door de Amerikaanse president Johnson, en een week later kreeg ik te horen dat ik een beurs kreeg van STICUSA (Stichting Culturele Samenwerking met Suriname en de Nederlandse Antillen) om naar Nederland te gaan en daar te studeren aan de Kunst Academie in Rotterdam. Ik moest binnen een week weg. Dat was een moeilijk moment, omdat ik mijn familie moest verlaten. Ik was nog jong en Javaanse gezinnen hadden het in die periode nog erg moeilijk. Uit de penarie komen was wat ons allemaal bezighield.Van mijn vader moest ik monteur worden, dat garandeerde een inkomen. Als ik zou schilderen, zou ik niets verdienen. Ik zei tegen hem, ‘Pak, dit is wat ik wil. Ik ben degene die het ondergaat. Het is mijn eigen verantwoordelijkheid, zorg jij maar voor de andere kinderen en laat hen verder naar school gaan’. Ik kan me herinneren dat mijn vader vaak huilde, omdat hij geen geld had om voor de kinderen de bus te betalen om naar school te gaan. Daarom zeg ik tegenwoordig tegen iedereen: onderwijs is belangrijk. Laat je kinderen naar school gaan. Dat geeft ze power. In Nederland had ik aanpassingsproblemen en taalproblemen. Maar dat weerhield mij er niet van om verder te gaan. Ik durfde, want het gaat om de kwaliteit van mijn werk.Vroeger keek ik naar 'wayang' van negen uur ‘s avonds tot het helemaal afgelopen was, dus totdat ik gezien had dat Janoko of de Pendawas gewonnen hadden. De 'wayang' is de basis voor mijn kunst. Het is een voorbeeld voor hoe je op deze aarde moet wonen en hoe je met je medemens moet leven. Het verhaal, de Mahabharata, komt van India, maar de Javaan heeft zijn eigen ideologie, zijn denkwijze, zijn zeden en gewoonten erin geborduurd. Ze hebben de figuren ook eigen namen gegeven. Het zijn net mensen met verschillende karakters en ze zitten in ons allemaal.
Kantjil en Anansi zijn ook bronnen van inspiratie voor mij. Toen ik nog een kind was, vertelden mijn grootouders, voordat ik naar bed ging, verhalen van Kantjil. Als je creatief bent, kun je zelf ook mooie Kantjil-verhalen bedenken. Die creativiteit hadden mijn opa en oma. Ze vertelden alsof ze een 'dalang' (poppenspeler) waren. Ik kon me verplaatsen in de wereld van de dieren die ze uitbeeldden. Dat beklijfde en daardoor heb ik mijn illustraties bij de verhalen ook zo aansprekend kunnen maken. Ik heb naar de Anansi-verhalen van Harry Jong Loi geluisterd en ik heb het vergeleken met Kantjil. Ik zie overeenkomsten: alleen het dier, de locatie en de taal verschillen. Ik heb de dierenfiguren ook in mijn schilderijen verwerkt en ik heb boeken geïllustreerd. Ik illustreer zoals ik het beleef, op mijn manier. Ik vind het belangrijk om mijzelf steeds de vraag te stellen: wie ben ik? Waar kom ik vandaan? Wat heb ik geërfd? Sta ik achter wat ik heb gemaakt? Herken ik mijzelf erin? Ik ga geen Rembrandt nadoen. 'Wayang': dat is wat ik ben en dat is ook een deel van Suriname geworden. Anansi, Kotomisie en Marrons horen daar ook bij.
Date Submitted: 2011-05-10
Deze dataset bevat geen tekst met het volledige interview. De datum waarop het interview is gehouden, is niet bekend.
Tot aan 1939 werden circa 33.000 Javanen naar Suriname overgebracht. Na hun contractperiode vestigde de meerderheid zich in Suriname. Slechts een minderheid keerde terug naar Indonesië. De meest beschreven terugkeer is de georganiseerde repatriëring in 1954 van circa 1000 personen naar Indonesië. Deze bestond uit Javaanse ex-contractarbeiders en hun in Suriname geboren (klein)kinderen. Tegen beter weten in kwamen zij niet terecht op Java, maar in Tongar, een plaatsje in West-Sumatra. Daar bleven de meesten niet lang. Hun zoektocht naar een beter leven bracht hen naar andere plaatsen in Indonesië: Pekanbaru, Padang, Medan, Jambi, Jakarta, maar ook opnieuw naar Suriname.Veel minder bekend is de groepsmigratie in 1953 van enkele tientallen Javanen naar het buurland Frans Guyana. Vermoedelijk zijn tot aan het eind van de jaren 60 nog meer personen in groepsverband naar Frans Guyana vertrokken. Tijdens de Surinaamse binnenlandse oorlog weken ook Javanen, vooral vanuit Moengo en Albina, naar Frans Guyana uit. Volgens de Franse bevolkingsgegevens van 2005 wonen momenteel zo’n 1900 Javanen in Frans Guyana.De meest recente omvangrijke landverhuizing van Javaanse Surinamers vond plaats vóór de onafhankelijkheid van Suriname in 1975, dit keer uit Suriname naar Nederland. In de ban van politieke leiders die van mening waren dat de onafhankelijkheid niet goed zou uitpakken voor de positie van de Javanen, vertrokken circa 22.000 Javanen naar Nederland. Onder hen bevonden zich ook degenen die het eerder hadden geprobeerd in Indonesië en in Frans Guyana.Deze meervoudige migratie van de Surinaamse Javanen, is het onderwerp van het levensverhalen project Javaanse Migratie en Erfgoedvorming in Suriname, Indonesië en Nederland. Om van de meervoudige migratiebewegingen en de persoonlijke ervaringen van de Javaanse migranten een helder beeld te krijgen, is een oral history-project opgezet rondom migratie en erfgoedvorming onder de Javanen in Suriname, Indonesië en Nederland.Aan dit project werkten het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) en de Stichting Comité Herdenking Javaanse Immigratie (STICHJI) samen.De interviews zijn te beluisteren op de website van Javanen in Diaspora, de metadata en de samenvattingen van de interviews zijn opgeslagen in EASY.