Tilburg, Udenhout, Den Bogerd

In opdracht van het consortium Van der Weegen Bouwgroep BV - Jansen Bouwontwikkeling - Gemeente Tilburg heeft BAAC bv (onderzoeks- en adviesbureau voor Bouwhistorie, Archeologie, Architectuur- en Cultuurhistorie) te ’s-Hertogenbosch, tussen 4 juli en 27 juli 2011 een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in het plangebied Udenhout-Den Bogerd in de gemeente Tilburg. Dit proefsleuvenonderzoek is het vervolg op een archeologisch vooronderzoek bestaande uit een bureauonderzoek, een oppervlaktekartering en een karterend booronderzoek dat in 2007 door Bilan is uitgevoerd. Gezien de resultaten van het booronderzoek, de oppervlaktekartering en de informatie uit de omgeving kunnen binnen het plangebied vondstmateriaal en bewoningssporen worden verwacht uit met name de steentijd (in de bovengrond opgenomen complexen), de ijzertijd en de Romeinse Tijd en in mindere mate uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd. Aan de hand van de resultaten van het booronderzoek en de oppervlaktekartering konden geen delen van het plangebied worden uitgesloten voor vervolgonderzoek. Onduidelijk was vooralsnog wat de vondstspreiding betekende voor de archeologische context. Dit moest worden vastgesteld middels het proefsleuvenonderzoek. Bij het onderhavige proefsleuvenonderzoek werden verspreid over het plangebied 121 werkputten aangelegd, die meestal 25 x 4 m groot waren. Centraal in het plangebied was een dassenburcht aanwezig. De burcht en toegangswegen (wissels) van de das zijn wettelijk beschermd, waardoor er in een straal van 50 m rond de burcht geen werkzaamheden mochten plaatsvinden. Daarom konden rond de dassenburcht acht geplande sleuven niet gegraven worden. Verder konden in het westelijk deel van het onderzoeksgebied langs de noordelijke grens van het plangebied zeven proefsleuven niet aangelegd worden omdat ze geprojecteerd waren op een toegangsweg. Twee andere, in de noordwesthoek, konden door gebrek aan betredingstoestemming niet worden gegraven. Een aantal vierkante meters dat niet is aangelegd is ingezet om andere proefsleuven uit te breiden, om zo een beter inzicht te krijgen in de aard en het verloop van sporen en spoorconcentraties. Verder is de locatie van de proefsleuven voor een deel aangepast aan de lokale omstandigheden, zoals de aanwezigheid van heggen, bomen en verharding. In enkele sleuven in het noordwestelijke deel van het plangebied was de bodem tot op grote diepte verstoord. Hier zijn de sleuven ofwel slechts 2 m breed ofwel niet over de volledige lengte aangelegd. Aan de hand van de gegevens van het proefsleuvenonderzoek werden drie vindplaatsen gedefinieerd die bestaan uit sporen van begravingen en bewoning die dateren van de bronstijd tot en met de Romeinse tijd (vindplaats 1), nederzettingssporen uit de ijzertijd – Romeinse tijd (vindplaats 2) en sporen van het agrarisch cultuurlandschap uit de late middeleeuwen – nieuwe tijd (vindplaats 3). Binnen de vindplaatsen 1 en 2 waren clusters aanwezig waarin de spoor- en vondstdichtheid groter was dan in de overige delen van de vindplaats. In totaal zijn er vijf clusters onderscheiden, cluster A tot en met C binnen vindplaats 1 en cluster D en E binnen vindplaats B.
De oudste archeologische resten die in het plangebied voorkomen zijn te dateren in de steentijd. Het betreft losse vondsten uit zowel het jong-paleolithicum B, het mesolithicum als het neolithicum. Deze vondsten bevinden zich, net als de vondsten die bij de veldkartering in 2007 werden aangetroffen, voornamelijk in de hoger gelegen gebieden aan weerszijden van de dalvormige laagte van de Roomley. In het westelijke deel van het plangebied, in vindplaats 1, cluster A, werden crematieresten aangetroffen van een vrouw en een kind die aan de hand van een 14C-onderzoek in de vroege bronstijd zijn gedateerd. Er zijn verder geen sporen uit deze periode aangetroffen. Omdat er een graf aanwezig is wordt er wel bewoning verwacht binnen of in de directe omgeving van het plangebied. Het plangebied wordt zeker vanaf de vroege ijzertijd bewoond. Binnen de vindplaatsen werden op drie locaties, binnen de clusters C (vindplaats 1), D en E (vindplaats 2), (delen van) gebouwen aangetroffen, namelijk drie bijgebouwen en een palenrij die mogelijk deel uitmaakt van een bij- of hoofdgebouw. In cluster C werd een kuil aangetroffen waarin complete weefgewichten aanwezig waren. Deze gewichten zijn een aanwijzing voor het weven van vlas of wol binnen de nederzetting. Verder waren er in cluster A en D waterputten aanwezig. Er zijn geen hoofdgebouwen herkend, maar de aanwezigheid van bijgebouwen en waterputten wijst op verschillende erven binnen het nederzettingsterrein. Binnen vindplaats 1, in cluster B werd een grafmonument aangetroffen. De vierkante greppelstructuur bevatte geen centraal graf, maar de crematieresten die in de greppel aanwezig waren zijn 14C-gedateerd in de midden-ijzertijd. Verwacht wordt dat een deel van de bewoningssporen ook in deze periode zal dateren. In cluster C, D en E werden ook sporen en vondsten uit de Romeinse tijd aangetroffen. In cluster C werd een waterput aangetroffen en in cluster E was een spieker aanwezig. In cluster D en E zijn geen sporen uit de Romeinse tijd herkend, maar is wel aardewerk uit deze periode aanwezig. Een groot deel van de sporen kon aan de hand van de huidige gegevens niet nauwkeuriger worden gedateerd dan in de periode ijzertijd – Romeinse tijd. Er zullen in het gehele plangebied meerdere erven aanwezig zijn geweest die gelijktijdig in gebruik waren of elkaar hebben opgevolgd. De nederzettingen in de ijzertijd bestonden over het algemeen uit één tot drie boerderijen die regelmatig van locatie veranderden. De greppels die in het plangebied voorkomen lijken gezien hun meestal geringe breedte en oriëntatie te wijzen op omgreppelingen van de bewoning of akkers. Voornamelijk in vindplaats 1 blijken een aantal greppels parallel aan elkaar te zijn gelegen met tevens greppels die haaks hierop staan. In cluster B zijn de restanten van karrensporen aangetroffen die dezelfde oriëntatie hebben als deze greppels en mogelijk uit dezelfde periode stammen. In de late middeleeuwen werd het plangebied opnieuw ontgonnen en voor agrarische doeleinden in gebruik genomen. Mogelijk hebben de bewoners van de ‘versterkte hoeve’ die ten noorden van het plangebied aanwezig was een rol gespeeld in de ontginning. Hierbij werd een rechthoekig blok in gebruik genomen dat in verschillende percelen werd opgedeeld. Deze perceelsindeling is terug te vinden op historisch kaartmateriaal, het minuutplan uit begin negentiende eeuw. Een groot deel van de perceelsgrenzen die op deze kaart te zien zijn werden tijdens het onderzoek teruggevonden in de vorm van greppels die zijn aangelegd om de verschillende percelen fysiek te scheiden. Een deel van de perceelsgrenzen die niet als greppel zijn teruggevonden waren waarschijnlijk op een andere manier uitgevoerd, bijvoorbeeld door opgaande beplanting of hekken. Uit historische gegevens blijkt dat dit soort ontginningsblokken in de late middeleeuwen zijn ontstaan. Duidelijk archeologisch bewijs is voor die datering tijdens dit onderzoek niet aangetroffen. Behalve greppels zijn er ook karrensporen aangetroffen. Dit zijn de restanten van (zand)paden waarin karrensporen zijn ontstaan door het veelvuldig rijden met karren. De paden zijn op nog op historisch kaartmateriaal terug te vinden. Bewoningssporen uit de nieuwe tijd worden verwacht op de erven aan de Mortel die tijdens het onderhavige proefsleuvenonderzoek niet zijn onderzocht. Op het minuutplan is daar bebouwing te zien. De drie vindplaatsen zijn gewaardeerd, waarbij vindplaats 1 en 2 behoudenswaardig zijn bevonden en binnen vindplaats 3 alleen de sporen van het ontginningsblok behoudenswaardig worden geacht. Binnen vindplaats 1 bevinden zich drie clusters en binnen vindplaats 2 twee clusters waarin de spoor- en vondstdichtheid groter is dan in de rest van het gebied. De informatiewaarde van deze clusters is binnen de vindplaats het grootst. Voor beide vindplaatsen wordt geadviseerd in eerste instantie de clusters verder te onderzoeken door middel van een opgraving. Voor vindplaats 1 gaat het om een gebied van circa 5,2 ha en voor vindplaats 2 om 5,4 ha. Daarmee is niet gezegd dat er buiten deze clusters geen archeologische sporen aanwezig zijn. Vindplaats 3 bestaat uit sporen van het agrarische cultuurlandschap. Het ontginningsblok dat hier onderdeel van uitmaakt heeft aan de hand van historische gegevens vermoedelijk een datering in de middeleeuwen. Het ontginningsblok bestaat uit verschillende componenten; een historisch geografische en een archeologische (fysieke component). De historisch geografische structuur is interessant en bepaalt grotendeels het uiterlijk van het lokale landschap. De archeologie bestaat voornamelijk uit lineaire elementen, waarvan de oorspronkelijke datering op dit moment niet kan worden hardgemaakt. Deze lineaire elementen van de verschillende verkavelingen vormen een onderzoeksobject. Dit onderzoek zal voornamelijk een historisch geografisch aspect moeten hebben, het archeologische aspect kan wel meegenomen worden in het onderzoek van de vindplaatsen 1 en 2. Hierbij dienen ook de erven aan de Mortel meegenomen te worden, die informatie kunnen verschaffen over de bewoning en mogelijk over de organisatie en ouderdom van de verkavelingen. Aanvullend kan een historisch geografisch onderzoek worden uitgevoerd met op de vraagstellingen toegespitste methoden. Omdat ten tijde van het veldwerk niet alle terreindelen beschikbaar waren voor onderzoek, wordt geadviseerd de delen van en bij de dassenburcht en het noordwesten van vindplaats 1 alsnog met proefsleuven te onderzoeken. Voor de erven aan de Mortel wordt een archeologische begeleiding van de sloop, gevolgd door een proefsleuvenonderzoek geadviseerd.
Bovenstaand advies vormt een zogenaamd selectieadvies. Dit betekent niet dat reeds gestart kan worden met bodemverstorende activiteiten of de daarop voorbereidende activiteiten. Het selectieadvies dient namelijk eerst beoordeeld te worden door de bevoegde overheid wat uiteindelijk leidt tot een selectiebesluit.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-z7k-ewsu
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-btmf-35
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:49978
Provenance
Creator Verbeek, C.; Mostert, M.
Publisher BAAC bv
Contributor Tolboom, M.; Weerden, J. van der; BAAC bv; Van der Weegen Bouwgroep BV; Jansen Bouwontwikkeling; Gemeente Tilburg
Publication Year 2012
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; License: http://creativecommons.org/licenses/by/4.0; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Dataset
Format application/pdf; image/jpeg; image/tiff; access / accdb
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (5.149W, 51.611S, 5.159E, 51.618N); Den Bogerd; Udenhout; Gemeente Tilburg; Noord-Brabant