De onderzoekslocatie ligt in het rivierengebied, op de overgang van oeverwalachtige
vlakte naar komgebied. Komgebieden zijn van oudsher natte laaggelegen gebieden
die pas de bedijking in de Late Middeleeuwen toegankelijker werden. Voor de
bedijking stonden deze gebieden een groot deel van de winter onder water en waren
hierdoor ongeschikt voor bewoning. Komgebieden hebben daarom een lage archeologische
trefkans op archeologische sporen. In komgebieden zijn archeologica te
verwachten uit de periode Late Middeleeuwen - Nieuwe Tijd. Oeverwalgronden
zijn daarentegen van oudsher aantrekkelijke gebieden om te wonen door hun relatief
hogere ligging in het landschap. Deze gronden hebben een middelhoge tot hoge
trefkans. De onderzoekslocatie heeft hierdoor een middelhoge trefkans. Gezien de
vondsten uit de omgeving zal deze trefkans voornamelijk betrekking hebben op de
perioden Late IJzertijd - Romeinse Tijd en Late Middeleeuwen - Nieuwe Tijd. Op
de locatie zijn tijdens het veldonderzoek poldervaaggronden gevormd in zware klei
aangetroffen. Tijdens het veldonderzoek zijn zowel in de boringen als op het maaiveld
g´e´en archeologische vondsten aangetroffen. Op het noordwestelijk deel van
de onderzoekslocatie zijn vanaf een diepte van 1,1 m –mv oeverafzettingen aangetroffen.
Deze oeverafzettingen zijn intact en behouden daarom hun middelhoge
trefkans. Indien in deze oeverafzettingen gegraven zal worden, is een vervolgonderzoek
noodzakelijk. De oeverafzettingen hebben een middelhoge trefkans hebben
en komen slechts op een beperkt deel van de onderzoekslocatie voor. Daarom
wordt in overleg met het bevoegd gezag (gemeente Buren; de heer Vermeulen) geadviseerd
om eventuele graafwerkzaamheden in de oeverafzettingen archeologisch
te laten begeleiden. Op het zuidelijk en oostelijk deel van de onderzoekslocatie zijn
geen oeverafzettingen aangetroffen maar alleen komafzettingen. Deze delen van de
onderzoekslocatie hebben daarom een lage trefkans op archeologische sporen en/of
resten.