Resultaten archeologische begeleiding (conform protocol Opgraven)
Voor het merendeel van het plangebied geldt dat, afgezien van de huidige bouwvoor, er sprake is van een intacte bodemopbouw, overeenkomend met de resultaten van het eerder uitgevoerde archeologisch booronderzoek. De bodemopbouw bestaat uit stroomgordelafzettingen, behorend tot de meandergordel/stroomgordel van Schaik (periode van activiteit van circa 4140 tot 2880 voor Chr.) en deze zijn afgedekt met een jongere laag komkleiafzettingen die meer dan 100 cm dik is in het uiterst oostelijke deel van het plangebied tot minimaal 25 cm in het centraal-westelijke deel van het plangebied. Het plangebied heeft dus een paleo-geografische ligging binnen de meandergordel/stroomgordel van Schaik, waarbij het centraal-westelijke deel van het plangebied de hoogste ligging lijkt te hebben gehad aan het einde van de periode van activiteit van de meandergordel/stroomgordel van Schaik (rond 2880 voor Chr.).
Er zijn geen archeologische resten of sporen aangetroffen die wijzen op bewoningsactiviteit tijdens of direct na de periode dat de meandergordel/stroomgordel van Schaik actief was. Daar waar de meandergordel/stroomgordel van Schaik ligt, ligt het maaiveld wel enkele decimeters hoger ten opzichte van de gebieden die altijd als komgebied hebben gefungeerd. Deze (iets) hogere landschappelijke ligging, in combinatie met de start van de bedijking van het riviergebied vanaf de 11e/12e eeuw, zorgde waarschijnlijk voor voldoende gunstige bewoningsomstandigheden, waardoor de cope-ontginning van Paveijen ontstond.
Zeer waarschijnlijk is tijdens deze bewoningsfase in het oostelijke deel van het plangebied een greppel gegraven. In deze greppel zijn namelijk diverse fragmenten laatmiddeleeuws aardewerk aangetroffen (onder andere Paffrath, Maasvallei, Pingsdorf en kogelpot), met een datering die goed overeenkomt met de bestaansperiode van de cope-ontginning van Paveijen vanaf het begin van de 12e eeuw tot eind 13e eeuw. De fragmenten zijn zeer waarschijnlijk als afvalresten in de greppel gedumpt en deels verspoeld, aangezien ook dezelfde type aardewerkfragmenten zijn aangetroffen buiten de greppel. Sporen van een nederzetting of huisplaats (bewoningssporen) zijn binnen het plangebied zelf niet aangetroffen, maar door het aantreffen van archeologische resten mag er vanuit worden gegaan dat bewoning wel in de directe nabijheid van het plangebied heeft plaatsgevonden.
De overige twee aangetroffen sporen, waaronder een ontginningsgreppel, zijn van (sub)recente ouderdom (19e-20e eeuw, Nieuwe tijd C).