Tijdens het veldonderzoek is gebleken dat de bodem in het plangebied tot 110 à 140 cm –mv verstoord is als gevolg van de inrichting van het bedrijventerrein. Onder de verstoorde lagen bevindt zich in de meeste boringen direct de C-horizont. In de meest zuidelijke boringen 5 en 6 is nog een 10 à 20 cm dikke, zwak humeuze, grijze laag in de top van het dekzand aanwezig, die vermoedelijk een A-horizont betreft. Op historische kaarten van halverwege de 20e eeuw is te zien dat in het uiterste zuidoosten van het plangebied een laagte aanwezig was met een NAP-hoogte van 2,3 m +NAP, wat zou betekenen dat het oorspronkelijke maaiveld op ca. 1 m beneden het huidige maaiveld lag. Op basis van het booronderzoek kunnen dieper dan 110 cm –mv nog archeologische resten voorkomen. In het uiterste zuidoosten lijkt de oorspronkelijke bodem onder het opgebrachte pakket nog relatief intact. Archeologische sporen zijn hier mogelijk nog bewaard gebleven. Wel was dit deel van het plangebied, op basis van de aanwezigheid van verspoeld dekzand waarschijnlijk gelegen in een relatief laag en drassig gebied. De kans op het aantreffen van archeologische resten vóór de Late-Middeleeuwen is daarom relatief laag. In het overige deel van het plangebied is de oorspronkelijke bodemopbouw waarschijnlijk ingrijpender verstoord. Wel kunnen nog diepere sporen, zoals grachten, aanwezig zijn. Eén van de doelen van het booronderzoek was het in kaart brengen in hoeverre archeologische vind-plaatsen verloren zijn gegaan als gevolg van de uitgevoerde sanering. Uit het booronderzoek is ge-bleken dat de sanering tot 75 à 100 cm –mv reikte, maar dat de bodem tot minstens 110 cm –mv uit verstoorde of opgebrachte lagen bestaat. De sanering is op basis hiervan uitsluitend in reeds ver-stoorde lagen uitgevoerd.