ADC ArcheoProjecten heeft in mei en juni 2018 een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek op de locatie Hoefweg 5B in De Lier, gemeente Westland. De aanleiding van het onderzoek is de voorgenomen realisatie van een nieuw glastuinbouwbedrijf waarvoor onder andere bassins, waterpartijen, silo’s en een laadkuil worden aangelegd. Op basis van het bureauonderzoek is een gespecificeerde verwachting opgesteld. Hieruit volgt dat het plangebied in een gebied ligt dat gekenmerkt wordt door sterk veranderende landschappen onder invloed van de zee. Zo lijkt de bewoning in de regio in de periode voorafgaand aan de IJzertijd voornamelijk gezocht te moeten worden op de hogere en drogere delen van het landschap, zoals de duin- en strandwal afzettingen (buiten plangebied). Vanaf de late IJzertijd vormden zich in het gebied zee-inbraakgeulen die later, door reliëfinversie, langs de oevers bewoonbare gebieden vormden. In principe moet op basis van de vormingsgeschiedenis van het landschap en de bekende archeologische gegevens in de omgeving rekening gehouden worden met de aanwezigheid van sporen en vondsten uit de periode van de IJzertijd tot en met de Middeleeuwen. Deze bewoning is echter niet continue geweest, maar is onderbroken door overstromingen en perioden waarin het landschap te nat was voor bewoning. Eventueel binnen het plangebied aanwezige sporen uit de IJzertijd moeten verwacht worden in of aan de top van het Hollandveen als dit voldoende ontwaterd is geweest. In de top van de daaronder gesitueerde Hoekpolder Laag (Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Walcheren) kunnen bewoningssporen worden verwacht op en langs geulafzettingen. Bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen worden verwacht in of aan de top van de Laag van Poeldijk (Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Walcheren). Op basis van studie van de historische kaarten kan de kans op bewoningsvondsten uit de Nieuwe tijd binnen het plangebied als laag gekarakteriseerd worden, aangezien het plangebied, evenals het overige deel van de polder destijds hoofdzakelijk voor landbouw gebruikt werd. Teneinde deze verwachting te toetsen en aan te vullen is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Hierbij is in het plangebied tot ongeveer -2,8 m NAP een afwisseling van klei- en veenlagen in de ondergrond aangetroffen. Dit duidt op een nat komachtig afzettingsmilieu, ver van een rivier, ongeschikt voor bewoning. Deze komafzettingen zijn scherp (erosief) begrensd en worden afgedekt door een laag zandige afzettingen die zijn toe te schrijven aan een grootschalige inbraak vanuit het Maasmondingsgebied. Het gaat hier weliswaar om zandige afzettingen maar ze zijn niet dik genoeg om te kunnen worden gezien als geulafzettingen. Er bevinden zich geen sporen van rijping of bodemvorming in het sediment. Deze transgressielaag wordt opgevolgd door een laag sterk siltige klei met een duidelijke gelaagdheid en sterke afwisseling tussen klei en silt, soms met ingeschakelde humeuze laagjes. Deze afzettingen behoren tot de Hoekpolder Laag. De lithologische samenstelling duidt op een afzettingsmilieu bestaande uit kleinschalige getijdengeulen en getijdenvlaktes. In de over het algemeen slappe afzettingen bevinden zich geen kenmerken die duiden op rijping of bodemvorming. De afzettingen direct onder maaiveld zijn over het algemeen iets zandiger, wat kan duiden op grotere stroomsnelheden. Deze jongere overstromingsafzettingen, behorend tot de Laag van Poeldijk, zijn opgenomen in bouwvoor van ong. 40 cm in het centrale deel en, aan de randen van het gebied, in de verstoringslaag van 80 cm. In geen van de boringen zijn potentiële archeologische niveaus of archeologische indicatoren waargenomen. De in het plangebied aangetroffen opeenvolging van verschillende afzettingsmilieus duiden op omstandigheden die niet gunstig zijn geweest voor bewoning