Gespecificeerde archeologische verwachting
Op basis van het archeologisch bureauonderzoek heeft het plangebied een hoge verwachting op het
voorkomen van archeologische resten uit alle archeologische perioden vanaf het (Laat-) Paleolithicum
t/m de Middeleeuwen. Alleen voor de periode Nieuwe tijd wordt de kans op het voorkomen van archeologische
resten laag geacht. Het plangebied ligt namelijk op de noordflank (stuwwalglooiing) van
het stuwwalplateau van Garderen. Niet ver ten noorden ligt een droogdal. In principe waren dergelijke
hooggelegen locaties geschikt als (tijdelijke) verblijfslocaties en/of specialistische activiteiten voor Jagers-
Verzamelaars (Laat-Paleolithicum en Mesolithicum). De voorkeur ging uit naar de zogenaamde
gradiëntsituaties van nat naar droog (basiskampen), waar men toch droog zat, terwijl in de lagere
gebieden natuurlijke waterbronnen (beken, vennen) en eetbare planten aanwezig waren en er gejaagd
kon worden. Ook voor Landbouwers zal het plangebied een gunstige bewoningslocatie zijn geweest.
Er was voldoende areaal aan goed ontwaterde gronden aanwezig voor landbouw en de op de
stuwwal verwachte moderpodzolgrond (holtpodzolgrond, wordt ook wel aangeduid als een bruine
bosgrond) heeft een grote natuurlijke bodemvruchtbaarheid. Dit wordt bevestigd door de reeds bekende
archeologische vindplaatsen in en rondom Garderen die vooral gelegen zijn binnen de landschappelijke
eenheid van stuwwalglooiingen. Ook gravend onderzoek uitgevoerd op terreindelen die
vrijwel grenzen aan het plangebied hebben geresulteerd in het aantreffen van nederzettingsrestanten
(één of meerdere huisplaatsen of wellicht een deel van een nederzettingsstructuur-/complex met
bijbehorend vondstmateriaal) die vermoedelijk dateren uit de perioden Late-Bronstijd/Vroege-IJzertijd.
Geraadpleegd historisch kaartmateriaal laat zien dat waarschijnlijk het gehele plangebied aan het
begin van de 2e helft van de 18e eeuw in gebruik was als akkerland. Rond begin jaren ’50 van de 20e
eeuw raakt het noordelijke deel van het plangebied bebouwd en is het zuidelijke deel in gebruik geweest
als boomkwekerij.
Resultaten inventariserend veldonderzoek
Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) blijkt dat binnen het
merendeel van het plangebied sprake is van een (dik) plaggendek van circa 70 cm dik met hieronder
een restant van het van nature gevormde holtpodzolprofiel, vanaf de inspoelings-Bws-horizont met
hieronder de overgangs-BC-horizont. Vanaf gemiddeld 120/150 cm -mv bevindt zich de C-horizont en
betreft gestuwde afzettingen. Archeologische sporen, indien aanwezig, zullen meest zichtbaar zijn op
de overgang van de BC- naar C-horizont, op een diepte van circa 120/150 cm -mv. Alleen bij een
boring in het zuidwestelijke deel van het plangebied hebben diepere verstoringen plaatsgevonden (tot
circa 310 cm-mv). Dit lijkt om een recente verstoring/diepgaande lokale vergraving te gaan.
Antropogeen materiaal is aangetroffen in wat vermoedelijk een oude cultuurlaag/akkerlaag is en bestaat
uit een fragment van handgevormd aardewerk uit de Late-Bronstijd/IJzertijd en een scherf
Pingsdorf aardewerk uit de 9e – 12e eeuw na Chr. De resten worden als archeologisch relevant beschouwd
en kunnen duiden op de aanwezigheid van één of meerdere archeologische vindplaatsen uit
verschillende archeologische perioden binnen dan wel in de direct nabijheid van het plangebied.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plangebied, vanwege de merendeels intacte oorspronkelijke bodemopbouw
(geen diepgaande recente bodemverstorende ingrepen waargenomen, met uitzondering van
boring 6), zijn hoge verwachting op het voorkomen van archeologische resten vanaf het begin van het
Laat-Paleolithicum t/m de Middeleeuwen behoudt. Voor de periode Nieuwe tijd blijft de verwachting
op het voorkomen van archeologische resten laag.
Advies
Op grond van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt door Econsultancy de aanbeveling
gedaan om binnen het plangebied een vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Er is namelijk
over het algemeen sprake van een deels, zo niet geheel, intacte bodemopbouw binnen het plangebied,
waardoor het zijn hoge verwachting behoudt op de aanwezigheid van archeologische resten
en/of sporen. Geadviseerd wordt het vervolgonderzoek te laten uitvoeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek
en nadat het plangebied vrij is gemaakt van de bestaande begroeiing (bomen en
struiken van de kwekerij) en bebouwing in de vorm van de winkel/bedrijfsruimte en de broeikas/plantenkas.
Voor dit/het proefsleuvenonderzoek dient een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma
van Eisen te zijn opgesteld, waarin is vastgelegd waaraan het onderzoek moet voldoen.
Behoud van eventueel aanwezige archeologische waarden is alleen mogelijk als er archeologievriendelijk
gebouwd wordt door niet dieper te ontgraven dan 30 cm onder het huidige maaiveld, waardoor
een bufferzone van circa 30 cm van het plaggendek overblijft (bijvoorbeeld door het plangebied/terreindeel
op te hogen waar de nieuwbouw zal worden gerealiseerd). In de praktijk zal dit lastig uitvoerbaar
zijn, gezien de wens te gaan bouwen op de vaste ondergrond (‘bouwen op geel zand’).
Dit advies is voorgelegd aan het bevoegd gezag in kwestie, Burgemeester en Wethouders van de gemeente
Barneveld en door middel van een selectiebesluit als zodanig bekrachtigd (beoordeling archeologisch
rapport door mevrouw P. Kloosterman, d.d. 8 april 2020). Met bovenstaand advies wordt
ingestemd.