Gemeente Rhenen. Achterberg-Oost/Cuneraweg. Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven

In opdracht van de Achterbergse Investeringsmaatschappij heeft BAAC bv een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd in het plangebied Achterberg-Oost te Achterberg. De aanleiding voor het onderzoek was de geplande nieuwbouw van een aantal woningen tussen de Cuneraweg en de Hogesteeg te Achterberg. Voor het plangebied is in mei 2012 een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek verkennende fase in de vorm van boringen uitgevoerd.1 Op basis van die onderzoeken is voor het gehele plangebied vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Er zijn in totaal tien proefsleuven aangelegd, met een lengte variërend van 15 tot 40 meter en een breedte van 4 meter. Op deze wijze is 1225 m2 onderzocht, wat neerkomt op 7% van het plangebied.

De bodemopbouw binnen het plangebied bestaat uit een plaggendek met een dikte van 30 tot 60 cm met daaronder een 20 tot 30 cm menglaag van het plaggendek met de natuurlijke ondergrond. Dit geheel bevindt zich direct op de C-horizont, met uitzondering van de noordzijde van proefsleuf 7 waar ook nog een E-, B-, en een B/C-horizont is aangetroffen.

Gedurende het onderzoek zijn archeologische resten uit twee afzonderlijke perioden aangetroffen. De oudste resten zijn op grond van het aardewerk globaal te dateren in de late bronstijd - vroeg-Romeinse tijd. De sporen die met dit aardewerk zijn geassocieerd bevinden zich met name aan de zuidzijde van proefsleuf 6 en in mindere mate in werkput 8. In werkput 6 gaat het om een waterput/kuil en een aantal paalkuilen, in proefsleuf 8 gaat het in ieder geval om één greppel en mogelijk drie kuilen. Deze sporen onderscheiden zich niet alleen door een afwijkende datering van het vondstmateriaal, maar ook door een lichtere, lichtgrijze vulling. De sporen bevinden zich op een hoger deel van het plangebied dat zich langs de Cuneraweg uitstrekt. Deze hoogte strekt zich vermoedelijk uit tot in het bebouwde en niet-onderzochte zuidoostelijke deel van het plangebied. Het lijkt aannemelijk dat ook de prehistorische sporen zich in deze richting uitstrekken. Het zou hier dan kunnen gaan om een nederzettingsterrein. De ligging van een waterkuil/put aan de rand van een nederzetting in een landschappelijk lagere gelegen deel is hiermee in overeenstemming.

Het merendeel van de sporen en vondsten dateert echter uit de late middeleeuwen en met name uit de periode tussen circa 1275 en 1500. Op grond van de aangetroffen sporen lijkt het plangebied opgedeeld te kunnen worden in twee delen; een zuidwestelijk deel gelegen langs de Cuneraweg en een noordoostelijk deel. Deze tweedeling lijkt met name door het landschap ingegeven: in het zuidwestelijk deel ligt de top van de C-horizont 30 tot 40 cm hoger dan in het noordoostelijke deel. In het zuidwestelijk deel zijn twee sleuven aangelegd: sleuf 1 en sleuf 5. Sleuf 1 werd vrijwel geheel in beslag genomen door een greppel die dwars op de Cuneraweg stond. Opvallend was de aanwezigheid in deze greppel van vrij veel, grote, fragmenten aardewerk. Dit wijst erop dat in de directe nabijheid van de greppel zich bewoning bevond. De ligging van de greppel dwars op de weg duidt er op dat de greppel dienst deed als perceels- of erfscheiding. Gezien de grote hoeveelheid vondsten lijkt deze laatste interpretatie het meest waarschijnlijk. In werkput 5 werden maar liefst 69 vermoedelijke (paal)kuilen aangetroffen alsmede twee kleinere greppels. Hoewel in de paalkuilen geen structuur herkend kon worden, duidt de concentratie aan sporen op bewoning ter plaatse. Deze bewoning moet gezien het vondstmateriaal hebben plaatsgevonden in de periode 1275-1500. Deze datering geldt zowel voor het materiaal uit de greppel in sleuf 1 als voor het materiaal uit de sporen in sleuf 5. Opvallend is het vrijwel ontbreken van vondstmateriaal uit latere perioden. Gezien de ligging van het plangebied binnen de historische lintbebouwing van Achterberg zouden hier resten kunnen worden verwacht vanaf de middeleeuwen tot in de recente tijd. Kennelijk zijn de onderzochte locaties alleen in de late middeleeuwen intensief gebruikt. Het ontbreken van sporen van bewoning uit latere perioden is overigens wel te verklaren uit de bestudering van bijvoorbeeld de eerste kadastrale kaart van het gebied van rond 1832. Hierop is te zien dat de bebouwing zich toentertijd met soms vrij grote tussenafstanden langs de Cuneraweg bevond.

Het noordoostelijk deel wordt gekenmerkt door het voorkomen van vele greppels uit de middeleeuwen. Het vondstmateriaal uit de greppels is vergelijkbaar met dat uit de bewoningssporen langs de Cuneraweg. Het lijkt dus zeer aannemelijk dat de greppels en de bewoningssporen gelijktijdig zijn. Binnen de greppels overheersen twee richtingen: zuidwest-noordoost, oftewel dwars op de Cuneraweg, en dwars daarop, noordwest-zuidoost. De eerste van deze richtingen is in overeenstemming met de aloude perceelinrichting zoals die ook te zien is op de kadastrale kaart van 1832 en op latere kaarten.

Het beeld dat uit de sporen en vondsten ontstaat is dat van bewoning op het hogere deel van het landschap langs de Cuneraweg met daarachter, in het lager gelegen deel, de bijbehorende percelen die, gezien hun lagere ligging, in gebruik zullen zijn geweest als weidegebied. Later is dit deel opgehoogd door middel van plaggenbemesting waardoor het ook geschikt werd voor beakkering. Onder het plaggendek is een menglaag aangetroffen van het plaggendek met de onderliggende natuurlijke ondergrond. Uit de stratigrafische ligging van de sporen ten opzichte van het plaggendek en de menglaag daaronder blijkt dat de sporen in verschillende fasen zijn aangelegd. Er zijn sporen aangetroffen ouder dan de menglaag, gelijktijdig met de menglaag en jonger dan de menglaag. Afgezien van een aantal recente verstoringen werden alle sporen afgedekt door het plaggendek. Uit de dateringen van de verschillende sporen komt geen duidelijke datering voor de menglaag. Uit zowel de sporen die jonger zijn, als uit de sporen die gelijktijdig zijn met de menglaag, komt aardewerk dat gedateerd moet worden in de 13e of 14e eeuw. Duidelijk is wel dat het plaggendek gevormd moet zijn ná 1500.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-xjj-5t3k
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-8sjr-7c
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:71010
Provenance
Creator Wal, A. ter
Publisher Data Archiving and Networked Services (DANS)
Contributor BAAC bv; Achterbergse Investeringsmaatschappij
Publication Year 2017
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; License: http://creativecommons.org/licenses/by/4.0; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Dataset
Format application/pdf; application/msword; image/jpeg; Microsoft Excel
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (5.590 LON, 51.973 LAT); Utrecht; Rhenen; Achterberg; Achterberg-Oost/Cuneraweg