In opdracht van Provincie Zuid-Holland heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in juni 2007 een bureauonderzoek uitgevoerd in verband met geplande aanpassing van de aansluiting van de N211 op de Laan van Wateringseveld in de gemeente Westland. De huidige gelijkvloerse aansluiting wordt daarbij gereconstrueerd tot een ongelijkvloerse aansluiting. De N211 zal verhoogd of verdiept worden aangelegd. Doel van dit onderzoek was het middels bureauonderzoek verwerven van informatie over bekende en te verwachten archeologische waarden teneinde een gespecificeerde verwachting op te stellen. Op grond van het bureauonderzoek geldt voor het plangebied een middelmatige archeologische verwachting voor vindplaatsen vanaf het Neolithicum, indien kreekruggen aanwezig zijn. Het kan gaan om relatief kleine 2nederzettingsterreinen (< 900 m ) waarvan de meeste resten zich gezien de geologische situatie waarschijnlijk binnen circa 50 cm -Mv bevinden. De bewoningsniveaus zullen zich bodemkundig kenmerken door een vegetatieniveau en ontkalking van het sediment. In de regel kenmerken deze terreinen zich door de aanwezigheid van een cultuurlaag, waarin houtskool, vuursteen, natuursteen en verbrand bot worden verwacht. Vindplaatsen uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd, indien aanwezig, worden direct onder het maaiveld verwacht. De kans op het aantreffen van archeologische bewoningsresten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd (tot en met ede 18 eeuw) kan niet worden uitgesloten, maar op basis van het bureauonderzoek geldt een lage verwachting voor vindplaatsen uit deze periode. eAfgezien van de aanwezige dijk uit de 19 eeuw geldt voor vindplaatsen uit de eNieuwe tijd (vanaf de 18 eeuw) op basis van het historisch kaartmateriaal een lage verwachting. De bodem zal door de aanleg van de infrastructuur ten dele verstoord zijn. De overige delen van het plangebied zijn mogelijk nog redelijk onverstoord, aangezien de dijk binnen het plangebied waarschijnlijk nog intact is. De geplande ingrepen in het plangebied reiken tot circa 4m –Mv of er vindt ophoging van de bodem plaats. Aangezien de te verwachten vindplaatsen direct onder dan wel op circa 50 cm –Mv bevinden, worden deze ook bedreigt door ondiepe ingrepen dan wel inklinking van de bodem door ophoging. Voor het plangebied wordt aanbevolen om door middel van een karterend booronderzoek vast te stellen of kreekruggen in het plangebied aanwezig zijn en of er sprake is vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht, gezien de aanwezige verstoring. Met betrekking tot de bevindingen van onderhavig onderzoek dient contact opgenomen te worden met het bevoegd gezag voor de gemeente Westland: de provincie Zuid-Holland.